C1 U 7 V2 Voc+gram

Unidad 7 Hábitos Wat denk je dat "hábitos" betekent?
¿Qué vamos a aprender?
  • los meses del año
  • las estaciones
  • zeggen wanneer je jarig bent
  • vragen wanneer iemand jarig is
  • zeggen wat je meestal doet 
  • de kloktijden

  • animales domésticos <-> animales salvajes
  • sommige feestdagen
  • en nog wat werkwoorden...

1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolvmbo lwoo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Unidad 7 Hábitos Wat denk je dat "hábitos" betekent?
¿Qué vamos a aprender?
  • los meses del año
  • las estaciones
  • zeggen wanneer je jarig bent
  • vragen wanneer iemand jarig is
  • zeggen wat je meestal doet 
  • de kloktijden

  • animales domésticos <-> animales salvajes
  • sommige feestdagen
  • en nog wat werkwoorden...

Slide 1 - Diapositive

Aan het einde van dit hoofdstuk:
Succescriteria's
- ik ken de dagen van de week in het Spaans.
- ik ken de namen van de maanden 
- ik ken de namen van de seizoenen
- ik kan klokkijken
- ik ken de namen van 10 dieren 
- ik kan de wederkerende werkwoorden van Unidad 7 vervoegen.
- ik kan de werkwoorden salir/volver vervoegen.
- Ik kan enkele voorzetsels in het Spaans gebruiken.


Slide 2 - Diapositive

¿Cómo se dice ...?
een minuut
een kwartier
een uur
 een dag
een week
een maand
een jaar

Slide 3 - Diapositive

Los meses del año

Slide 4 - Diapositive

los meses del año
 y las estaciones del año

Slide 5 - Diapositive

Las estaciones
de zomer
el otoño
de herfst
el verano
de winter
la primavera
het voorjaar
el invierno

Slide 6 - Diapositive

Las estaciones
El mes de agosto es un mes de
?
El mes de diciembre es un mes de
?
El mes de mayo es un mes de
?
El mes de octubre es un mes de
?

Slide 7 - Diapositive

Wanneer ben je jarig? (wanneer is je verjaardag?)
¿Cuándo es tu cumpleaños?
Mi cumpleaños es en diciembre.
Mi cumpleaños es el 2 de diciembre.
El lunes es mi cumple.



Slide 8 - Diapositive

Weet je deze nog?
Los días 
de la semana 

Slide 9 - Diapositive

Unidad 7 Gramática

1. Wederkerende werkwoorden.
2. Onregelmatige wederkerende werkwoorden.
3. Onregelmatige werkwoorden.
3. Voorzetsels.

Slide 10 - Diapositive

wederkerende werkwoorden hoe ging dat?

Slide 11 - Diapositive

llamarse - heten
yo
me llamo
te llamas
él/ella/usted
se llama
nosotros
nos llamamos
vosotros
os llamáis
ellos/ellas/ustedes
se llaman

Slide 12 - Diapositive

Wederkerende werkwoorden
Regelmatige ww, onregelmatige ww en werkwoorden met een klinkerwisseling kunnen wederkend zijn.

Van alle drie de variaties volgt een voorbeeld op de volgende slide:

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Betekenis
In het Spaans kunnen 'normale' werkwoorden ook wederkerend worden. Vaak verandert de volledige betekenis van het ww!
Voorbeelden:
1a. llamo - ik roep / ik bel (llamar)
1b. me llamo - ik heet (llamarse)
2a. pongo - ik plaats (poner)
2b. me pongo - ik word / ik trek aan (ponerse)

Slide 15 - Diapositive

Usted.....(ducharse)

Slide 16 - Question ouverte

Tú.....(llamarse)

Slide 17 - Question ouverte

Nosotros.....(irse)

Slide 18 - Question ouverte

Ella.....(levantarse)

Slide 19 - Question ouverte

Ellos.....(sentarse)(e-ie)

Slide 20 - Question ouverte

1. llamarse
a. zich (aan)kleden
2. vestirse
b. een bad/duik nemen
3. levantarse
c. naar bed gaan
4. acostarse
d. zich douchen
5. lavarse
e. heten
6. bañarse
f. aantrekken, aandoen
7. ducharse
g. gaan zitten
8. sentarse
h. opstaan
9. ponerse
i. zich wassen

Slide 21 - Diapositive

Vul de juiste vorm van het werkwoord in en vertaal de zin naar het Nederlands.
1. Mis padres siempre ................... (opstaan) temprano. LEVANTARSE
2. Mi hermano ............................ (gaat naar bed) tarde durante los fines de semana. ACOSTARSE
3. Yo .............................. (scheer me) tres veces por semana. AFEITARSE
 4. ¿Tú ............................ (wast je) todos los días? LAVARSE
5. Nosotros .......................... (wakker worden) a las siete. DESPERTARSE
6. Pablo y Mónica ....................... (kleden zich aan) antes del desayuno. VESTIRSE
7. ¿Vosotras .................... (gaan zitten) aquí? SENTARSE

Slide 22 - Diapositive

Vul de juiste vorm van het werkwoord in en vertaal de zin naar het Nederlands.
1. Mis padres siempre ...SE LEVANTAN................ (opstaan) temprano. LEVANTARSE
2. Mi hermano ......SE ACUESTA...................... (gaat naar bed) tarde durante los fines de semana. ACOSTARSE
3. Yo ....ME AFEITO.......................... (scheer me) tres veces por semana. AFEITARSE
 4. ¿Tú .....TE LAVAS....................... (wast je) todos los días? LAVARSE
5. Nosotros ....NOS DESPERTAMOS...................... (wakker worden) a las siete. DESPERTARSE
6. Pablo y Mónica ..SE VISTEN..................... (kleden zich aan) antes del desayuno. VESTIRSE
7. ¿Vosotras ..OS SENTÁIS.................. (gaan zitten) aquí? SENTARSE

Slide 23 - Diapositive

Tu rutina diaria
1) Ik sta op om ...
2) (Ik douche me om ...)
3) Ik kleed me aan om ...
4) Ik ontbijt om ... (desayunar)
5) Ik ga naar school om ...
6) Ik lunch om ... (almorzar)
7) Ik ga naar huis om ...
8) Ik eet om ... (cenar)
9) Ik ga naar bed om ....

Slide 24 - Diapositive

Ik sta vroeg op.
A
levanto temprano
B
me levanto temprano
C
levanto tarde
D
me levanto tarde

Slide 25 - Quiz

Hij gaat laat naar bed
A
Se acosta tarde.
B
Acuesta tarde.
C
Se acuesta temprano.
D
Se acuesta tarde.

Slide 26 - Quiz

Mijn vader gaat altijd in deze leunstoel zitten.
A
Mi padre se sienta en este sillón.
B
Mi padre sienta en este sillón.
C
Mi padre siempre se sienta en este sillón.
D
Mi padre siempre se sientan en este sillón.

Slide 27 - Quiz

Mi hermano se afeita todos los días.
A
Mijn broer wast zich elke dag.
B
Mijn broer epileert elke dag zijn wenkbrauwen.
C
Mijn broer scheert zich elke dag.
D
Mijn broer kamt elke dag zijn haren.

Slide 28 - Quiz

¿Os ducháis todos los días?
A
Douchen jullie je elke dag?
B
Douchen zij zich elke dag?
C
Douchen wij ons elke dag?
D
Douchen hun zich elke dag?

Slide 29 - Quiz

SALIR (uitgaan, weggaan)
yo salgo
él
nosotros
vosotros
ellos

Slide 30 - Diapositive

VOLVER (terugkeren)
werkwoord met een stamklinkerwisseling:
"o" wordt "ue"

yo vuelvo

Slide 31 - Diapositive

Nieuwe onregelmatige ww / ww met klinkerwisseling
salir - uitgaan/vertrekken
volver (o-ue)- terugkomen
yo
salgo
vuelvo
sales
vuelves
él/ella/usted
sale
vuelve
nosotros
salimos
volvemos
vosotros
salís
volvéis
ellos/ellas/ustedes
salen
vuelven

Slide 32 - Diapositive

Las preposiciones
uit, van = 
om (tijd) =
aan, naar =
met =
met + vervoersmiddel =
's middags/'s avonds =

Slide 33 - Diapositive

Voorzetsels 
In het Spaans gebruiken we veel voorzetsels. 
Veel werkwoorden hebben een 'vast' voorzetsel:
- ir + a (ir + en + transportmiddel)
- llegar + a
- volver + a

Let op: a + el = al / de + el = del


SP
NL
a
aan/naar/om
de
van
en
in/op
con
met
para
voor
por
via

Slide 34 - Diapositive

Voorzetsels
a -------- tijd ( a las ocho, a las nueve)
                    vast voorz. van veel w.w.: ir a/ volver a/ llegar a/jugar a
                    a+ meer vwp. personen
                    a+  lv. personen

Slide 35 - Diapositive

Voorzetsels
para------  voor  ( para mañana= voor morgen)
para+infinitief-------- om te  ( para comer= om te eten)

por---------- 's ochtend (por la mañana)
                           's middag ( por la tarde)
                           's avond ( por la noche)

Slide 36 - Diapositive

Voorzetsels
Combinaties:
Salir de --------------------- " Salgo de casa"
Volver a ---------------------- " Vuelvo a casa a las ocho"
Venir a ----------------------- " Volvemos al (a+el) instituto"
Llegar a----------------------- " Llego a la escuela a las ocho"
Ir a---------------------------" Voy a la biblioteca en bici"
Jugar a------------------------ " Juego al fútbol"
Jugar en -----------------------  " Juegan en el parque"
Llamar a ------------------------ " Llamo a mis amigos"

Slide 37 - Diapositive