1A dinsdag 10 mei 5.3 Lezen I

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Als je 

binnenkomt:

BEN IK RUSTIG LOPEND DE KLAS INGEKOMEN?

BEN IK ZONDER LAWAAI TE MAKEN DE KLAS BINNENGEKOMEN?

HEB IK MIJN TELEFOON IN DE TAS GESTOPT?

ZIT IK AAN TAFEL, LIGT MIJN BOEK, SCHRIFT, PEN OP TAFEL?

STAAT MIJN TAS NAAST ME OP DE GROND? 

BEN IK STIL AAN HET WACHTEN TOT DE LES BEGINT?  Zo ja  --> 

Periode 4  18 april – 1 juli

Toetsen:

Hoofdstuk 5.3: Leestoets 

Hoofdstuk 4 en 5: toets woorden, spelling & grammatica 

Voor deze 2 toetsen krijg je 1 cijfer in magister dat 2 x meetelt. 

Kijk- en luistertoets (1x)

Boekverslag (met presentatie?) (2x) inleveren 17 juni

Boek uitgelezen hebben: 5 juni

Deze week: H5.3 LEZEN

Toets: dinsdag 17 mei. Dat is over een week. 

Zorg dus dat je goed meedoet en je huiswerk maakt, zodat je een goed cijfer kan halen. 

Vandaag: 45 minuten les

Kennis opfrissen en uitleg hoofdstuk 5.3

Zelfstandig werken

Lesafsluiting

Leerdoel: na vandaag kan je benoemen wat het verschil tussen een feit en een mening is en wat verwijswoorden zijn. 

Kennis opfrissen...

                                Paragraaf 1.3

2.3 

                                                                         3.3 

Paragraaf 4.3

We doen eerst een paar quizvragen....

Log snel in, gebruik je EIGEN naam. 

In klas 1A zitten leerlingen waar je echt mee kan lachen. Dit is een....

1. feit
2. mening

Op 4 mei werden op de Dam kransen gelegd om de doden te herdenken.
Dit is een....

1. Feit
2. Mening

Schrijf een feit op. Kies uit de volgende onderwerpen: muziek, make-up, sport of het klimaat.

Pieter had in de vakantie een kat te logeren. Hij smeekte de hele dag om aandacht. (waarnaar verwijst 'hij'?)

1. De vakantie
2. De kat
3. Pieter

Piet had in de vakantie en kat te logeren. Hij werd helemaal gek van het beestje. (waarnaar verwijst 'hij'?)

1. Een kat
2. Het beestje
3. Piet

Piet had in de vakantie een kat te logeren. Dat kwam hem eigenlijk niet goed uit, want hij moest veel werken en kon weinig thuis zijn. (waarnaar verwijst 'dat'?)

1. De vakantie
2. Piet
3. Een kat te logeren hebben
4. Veel moeten werken

Oefening... schrijf de verwijswoorden op, en de woorden waarnaar ze verwijzen. 

Ahmed gaat een negen halen voor zijn boekverslag. Hij is namelijk gek op lezen. Hij doet dat zo gauw als hij al zijn huiswerk heeft gemaakt. Net als zijn zus, die heeft de coolste boeken gelezen en gaf die dan ook aan hem door. 

Aan de slag...

Maak opdracht 1 t/m 8 van paragraaf 5.3.

Werk met aandacht. Je mag zachtjes met je buurman/vrouw overleggen. 

Ik wil morgen graag alle antwoorden ingevuld zien. 

Leerdoel: na vandaag kan je benoemen wat het verschil tussen een feit en een mening is en wat verwijswoorden zijn. 

Doel behaald?

Evaluatie

• Wat heb je geleerd deze les?
• Wat ging er goed?
• Wat kan beter?