Werkwoordspelling persoonsvorm tt en vt

1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Leerdoel
Ik kan de persoonsvorm in tegenwoordige tijd spellen 
Ik kan de persoonsvorm in  verleden tijd spellen

Slide 2 - Diapositive

Tegenwoordige tijd
Noteer eerst stam van het werkwoord;

Indien er ik erbij of je/jij erachter staat, behoud je alleen de stam:
ik loop - ik vind     /      loop jij - vind jij

Heb je te maken met iets of iemand anders, dan schrijf je stam + t:
hij loopt - Pieter vindt - jij wordt

Tip: Zet wanneer je dit niet goed hoort i.v.m. een -t klank in stam een ander werkwoord neer (bijvoorbeeld lopen). Dan hoor je namelijk of er wel of geen -t achter de stam komt. 

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Kies de juiste persoonsvorm voor de zin:

Johan (worden) vrijdag 14 jaar.
A
word
B
wordt

Slide 5 - Quiz

Kies de juiste persoonsvorm voor de zin:

Ik (melden) me voor vandaag ziek.
A
meld
B
meldt

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste persoonsvorm voor de zin:

De school (worden) morgen officieel geopend.
A
word
B
wordt

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste persoonsvorm voor de zin:

(vinden) jij dat worstenbroodje lekker?
A
vind
B
vindt

Slide 8 - Quiz

Verleden tijd
Voor je de spelling van de persoonsvorm in de verleden tijd kunt bepalen, moet je eerst weten of je met een sterk of een zwak werkwoord te maken hebt. 

Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd:
loop - liep      zwem - zwom    doen - deed     blaas - blies 
*Dit zijn 'weetwoorden'

Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank in de verleden tijd:
werk - werkte     bellen - belde      brand - brandde     praat - praatte


Slide 9 - Diapositive

Zwakke werkwoorden vervolg
Wanneer de stam al op een -t of -d eindigt, krijg je dus een dubbele -t of -d:

wacht } de -t staat wel in 't exkofschip, dus schrijf je wacht + te(n) = wachtte(n)
praat } de -t staat wel in 't exkofschip, dus schrijf je praat + te(n) = praatte(n)

meld } de -d staat niet in 't exkofschip, dus schrijf je meld + de(n) = meldde(n)
brand } de -d staat niet in 't exkofschip, dus schrijf je brand + de(n) = brandde(n)


! De -n zet je er alleen achter wanneer je met meervoud te maken hebt. 

Slide 10 - Diapositive

Zwakke werkwoorden 
  1. Bij zwakke werkwoorden schrijf je eerst de stam op;
  2. Kijk dan naar de laatste letter van de stam;
  3. Staat deze wel in 't exkofschip dan is het: stam + te(n);
  4. Staat deze niet in 't exkofschip dan is het: stam + de(n);

Voorbeelden: 
dans } de -s staat wel in 't exkofschip, dus schrijf je dans + te(n) = danste(n)
bel } de -l staat niet in 't exkofschip, dus schrijf je bel + de(n) = belde(n)

Slide 11 - Diapositive

Je gaat zo een filmpje bekijken over hoe 't exkofschip werkt. 

LET OP! In het filmpje gebruiken ze geen persoonsvormen, maar voltooid deelwoorden. 

Het werkt wel hetzelfde als bij de persoonsvormen. 

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Valse -s en -f
Je hebt werkwoorden waarbij de z in een s verandert en je hebt werkwoorden waarbij de v in een f verandert. In die gevallen heb je te maken met een valse s of een valse f. Je kijkt dan niet naar die valse letters, maar naar de letters in het hele werkwoord. De z en de v staan niet in 't exkofschip, dus bij deze woorden doe je de stam +te(n), voorbeelden:

reizen ⇒ stam = (ik) reis ⇒ dit is een valse s, dus + de(n) ⇒ reisde(n)

verhuizen ⇒ stam = (ik) verhuis ⇒ dit is een valse s, dus + de(n) ⇒ verhuisde(n)

beloven ⇒ stam = (ik) beloof ⇒ dit is een valse f, dus + de(n) ⇒ beloofde(n)

hoeven ⇒ stam = (ik) hoef ⇒ dit is een valse f, dus + de(n) ⇒ hoefde(n)

Slide 14 - Diapositive

Maak nu de opdrachten die komen

Slide 15 - Diapositive

Wat voor werkwoord is:

klimmen
A
sterk
B
zwak

Slide 16 - Quiz

Wat voor werkwoord is:

rennen
A
sterk
B
zwak

Slide 17 - Quiz

Wat voor werkwoord is:

fluiten
A
sterk
B
zwak

Slide 18 - Quiz

Wat voor werkwoord is:

ruiken
A
sterk
B
zwak

Slide 19 - Quiz

Schrijf de persoonsvorm juist op.

tt - Yara (betalen) haar rekening netjes op tijd.

Slide 20 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm juist op.

tt - Morgen (melden) ik mij ziek.

Slide 21 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm juist op.

tt - Zoiets (gebeuren) mij niet.

Slide 22 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm juist op.

tt - (branden) je eten niet aan?

Slide 23 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm juist op.

vt - Suzanne en Mia (wachten) lang op de bus.

Slide 24 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm juist op.

vt - De kat (krabben) krullen in het tapijt.

Slide 25 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm juist op.

vt - Tamara (verhuizen) drie jaar geleden naar Hilversum.

Slide 26 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm juist op.

vt - Mijn vader (betalen) de bon in het restaurant.

Slide 27 - Question ouverte

Ik kan de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd op de juiste manier schrijven.
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Sondage

Ik kan de persoonsvorm in de verleden tijd op de juiste manier schrijven.
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Sondage