Werkwoordsvormen

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Project grammatica spelling en formuleren

werkwoordsvormen

Deze les

• Lesdoel
  
• Herhaling persoonsvorm, naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde
• Herhaling koppelwerkwoord, hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord
• Aan de slag met:
• Hoofdstuk 4.7 grammatica zinsdelen
• Hoofdstuk 4.8 grammatica woordsoorten
• (zie studiewijzer --> project grammatica, spelling en f...)

Lesdoel

• Herhaling werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
• Herhaling koppelwerkwoord, hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord

Wat is het verschil tussen het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde?

werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
Annabel heeft een rode jas gekocht

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
De jas van Annabel is rood

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
Mijn vriend is leraar

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

Wat is het werkwoordelijk deel?
Wat is het naamwoordelijk deel?

werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
Mijn vriend wil leraar worden.

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

Wat is het gezegde?
Mijn vriend wil leraar worden.

werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
Sophie verkoopt haar fiets

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
Zij schijnt haar fiets verkocht te hebben.

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

Wat is het gezegde?
Zij schijnt haar voetbal verkocht te hebben.

Wat is het verschil tussen een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord?

Wat is gekocht in deze zin:
Ik heb een nieuwe fiets gekocht.

1. zelfstandig werkwoord
2. hulpwerkwoord

Wat is willen in deze zin:
Ik zou mijn playstation willen verkopen.

1. zelfstandig werkwoord
2. hulpwerkwoord

Wat is heeft in deze zin:
De zon heeft mooie stralen.

1. zelfstandig werkwoord
2. hulpwerkwoord

Aan de slag

• download het document "project grammatica, spelling en formuleren van de studiewijzer
• werk samen met je buur 
• 15 minuten
• Grammatica zinsdelen hs. 4.7 opdracht (6,) 7 (p. 57-58)
  
• Grammatica woordsoorten hs. 4.8 opdracht (6,) 7, 9, 10 (p. 62-64)
  
• Grammatica zinsdelen hs. 5.7 (4,) 5, 6, 10, 12, 13, 15 (p. 121-127)

Theorieblok doorlezen

Neem 5 minuten om de theorieblokken op bladzijde 58, 123,  186-187 en 193 door te lezen.

Aan de slag

- Ga weer in de groepjes zitten.

- Lees goed in het boekje wat je moet doen.

- Ik loop rond -> eerst zelf goed lezen (ook de theorieblokjes).

Maken: 

• Spelling werkwoorden hs. 1 opdracht 2, 4, 5 (p 58)

• Spelling werkwoorden hs. 2 opdracht 1, 3, 4 (p 123)

• Spelling werkwoorden hs. 3 opdracht 1, 3, 4, 9 (p 193)

Grammatica woordsoorten hs. 3 opdracht 1, 4, 6, 7 (p.185-191). Online!

Lesdoel

• Je weet dat er in elke zin minstens één werkwoord staat.

• Je weet hoe je een de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en een persoonsvorm in de verleden tijd correct moet spellen.

• Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm

• in de verleden tijd correct spellen.

controlevragen

• Wat is het verschil tussen de ik-vorm en de stam?

• Waarom moet je voor de spelling van de werkwoordsvorm persoonsvorm tegenwoordige tijd en persoonsvorm verleden tijd weten wat het onderwerp en de persoonsvorm in de zin zijn?

• Naar welke woorden in de zin kijk je nog meer voor de spelling van de werkwoordsvorm persoonsvorm tegenwoordige tijd of de persoonsvorm verleden tijd?

• Wat is het verband tussen de vorige les en deze les?