Project grammatica spelling en formuleren les 4

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Project grammatica spelling en formuleren

Naamwoordelijk gezegde

Deze les

- Lesdoel

- Terugblik/voorkennis

- Uitleg

- Aan de slag

- controle

Lesdoel

• Je weet dat zinsdelen een andere functie in de zin hebben.

• Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp moet vinden.

• Je kunt de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp in een zin vinden.

Waarom hebben we het hierover?

Trechter

zinsdeel naamwoordelijk gezegde

Wat is een verwijswoord?
Geef ook een voorbeeld

Wat is het verschil tussen het werkwoordelijk gezegde en de persoonsvorm?

Verdeel de volgende zin in zinsdelen:
Mijn vader heeft op de klok gekeken.

Wat is het werkwoordelijk gezegde:
Mijn vader heeft op de klok gekeken.

Wat is de persoonsvorm:
Mijn vader heeft op de klok gekeken.

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Hij heeft een voetbal gevonden.

1. hij
2. heeft
3. een voetbal
4. gevonden

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Hij heeft een voetbal gevonden.

1. hij
2. heeft
3. een voetbal
4. gevonden

Wat is steeds het verschil tussen zin 1 en zin 2 (let op het gezegde)?

1. De wind is koud.

2. De wind waait uit het oosten.

1. Onze buurman wordt timmerman.

2. Onze buurman repareert ons tuinhekje.

1. Mijn klasgenoot schijnt aardig te zijn.

2. Mijn klasgenoot maakt zijn huiswerk.

Werkwoordelijk gezegde

Als je iets doet:

Ik zit in de klas.

Hij heeft mij een pen gegeven.

naamwoordelijk gezegde

Als je iets bent:

Ik ben docent.

Hij schijnt aardig te zijn.

Komt alleen voor bij de werkwoorden:

Zijn, worden, blijven, blijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.

vs

Werkwoordelijk gezegde

Je benoemt alleen de werkwoorden:

Ik zit in de klas.

Hij heeft mij een pen gegeven.

naamwoordelijk gezegde

Je benoemt de werkwoorden en het naamwoordelijk deel:

Ik ben [docent].

Hij schijnt [aardig] te zijn.

vs

Theorieblok doorlezen

Neem 2 minuten om het theorieblok op bladzijde 181 door te lezen.

Aan de slag

- Ga weer in de groepjes zitten.

- Lees goed in het boekje wat je moet doen.

- Ik loop rond -> eerst zelf goed lezen (ook de theorieblokjes).

Maken Grammatica zinsdelen hs. 3 opdracht 1, (4,) 5, 6, 7, 8, 11 (p.179-184) Online

Lesdoel

• Je weet dat zinsdelen een andere functie in de zin hebben.

• Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp moet vinden.

• Je kunt de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp in een zin vinden.

controlevragen

• Waarin verschilt het naamwoordelijk gezegde van het werkwoordelijk gezegde?
  
• Waar bestaat het naamwoordelijk gezegde uit?
  
• Kan het naamwoordelijk gezegde samen met een lijdend voorwerp in een zin staan?
  
• Wat is het verband tussen de vorige les en deze les?