1. Beschrijf de hoofdpersoon uitgebreid.
2. Welke manieren van spanning worden gebruikt? Zet de regelnummers erbij.
3. Beschrijf de tijd in dit verhaal.
4. Geef aan of dit verhaal realistisch is en motiveer je antwoord.
5. Wat doet de schrijver in r. 46 - 59 met het verteltempo?