Herhalingsles Thema 5 B5.1 t/m B5.3

Waarnemen
Je kunt dingen om je heen zien, horen, ruiken, proeven en/of voelen. Dat noem je waarnemen.
Om te kunnen waarnemen gebruik je je zintuigen
Om te kunnen waarnemen heb je ook je hersenen nodig
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Waarnemen
Je kunt dingen om je heen zien, horen, ruiken, proeven en/of voelen. Dat noem je waarnemen.
Om te kunnen waarnemen gebruik je je zintuigen
Om te kunnen waarnemen heb je ook je hersenen nodig

Slide 1 - Diapositive

Impulsen
zintuigen vangen prikkels op

zintuigen maken van prikkels electrische stroompjes (impulsen)
Impulsen gaan via zenuwen naar de hersenen

Slide 2 - Diapositive

Zintuigen
Zintuigen nemen informatie op uit je omgeving: prikkels.

Je hebt verschillende zintuigen:
  • lichtzintuig in je oog 
  • gehoorzintuig in je oor 
  • reukzintuig in je neus 
  • smaakzintuig in je tong 
  • warmte-, koude-, pijn- en tastzintuigen in je huid 

Elk zintuig reageert op één soort prikkel.

Slide 3 - Diapositive

Met welk van deze organen kun je de prikkel 'tast' waarnemen?
A
Huid
B
Neus
C
Oor
D
oog

Slide 4 - Quiz

Met welk van de onderstaande organen kun je niet waarnemen?
A
Huid
B
Neus
C
Ogen
D
Hart

Slide 5 - Quiz

Hoe komen impulsen van een zintuig in de hersenen?
A
Via bloedvaten
B
Via zenuwen
C
Via klieren
D
Via prikkels

Slide 6 - Quiz

Wat is een prikkel?
A
Iets wat je doorstuurt naar je hersenen
B
Iets wat je waarneemt met je zintuig
C
Ander woord voor impuls
D
Iets wat je afgeeft met je zintuig

Slide 7 - Quiz

Bouw van de huid
De huid bestaat uit:
  1. Opperhuid (hoorn- en kiemlaag): de hoornlaag slijt steeds af en wordt aangevuld door cellen uit de kiemlaag.
  2. Lederhuid: met zweet- en talgklieren, spieren, bloedvaten en zintuigjes. 
  3. Onderhuids bindweefsel: met bloedvaten, zenuwen en vet. Vet isoleert tegen kou.

Slide 8 - Diapositive

Op temperatuur blijven
De huid helpt je lichaamstemperatuur op 37°C te houden.

Je koelt af door het wijder worden van bloedvaatjes in de huid en door te zweten.

Je houdt warmte vast doordat bloedvaatjes in de huid nauwer worden en door te rillen.

Als je het koud hebt, krijg je ook kippenvel. Dat helpt niet om de warmte vast te houden.

Slide 9 - Diapositive

Brandwonden

Water, de rest komt later.


Brandwond heeft lauw, stromend water nodig om te koelen. 10 minuten minimaal.


Verbranding over GROTE oppervlakten en DERDE graads verbrandingen hebben altijd een dokter nodig.



Slide 10 - Diapositive

Welk laag bestaat uit dode cellen?
A
Hoornlaag
B
Kiemlaag
C
Lederhuid
D
Onderhuidsbindweefsel

Slide 11 - Quiz

Talgklieren produceren zweet.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz

Wat is geen functie van de huid
A
Beschermen van je lichaam
B
Omgeving waarnemen
C
Lichaamstemperatuur regelen
D
Bewegen

Slide 13 - Quiz

Welk zintuig zit er niet in je huid?
A
Drukzintuig
B
Koudezintuig
C
Warmtezintuig
D
Prikkelzintuig

Slide 14 - Quiz

Je loopt naar buiten en krijgt het koud.
Wat gebeurt er met je huid?
De zweetklieren produceren meer/minder zweet
A
meer
B
minder

Slide 15 - Quiz

Buitenkant oor
  1. Oorschelp: vang luchttrillingen op
  2. Gehoorgang: geven luchttrilling door aan binnenoor
  3. Oorlelletje: Leuk voor een oorbel

Slide 16 - Diapositive

Binnenkant oor
Gehoorzenuw: De impulsen gaan via deze zenuw naar de hersenen
Oorsmeerkliertjes: Maken oorsmeer, dit houdt het trommelvlies soepel
Trommelvlies: Gaat trillen als lucht in gehoorgang trilt
Slakkenhuis: hier liggen zintuigcellen die de trillingen opvangen en omzetten in impulsen.
Trommelholte: ligt achter het trommelvlies
Gehoorbeentjes: geven trillingen door aan het slakkenhuis
Buis van Eustachius: verbindt de trommelholte met de keelholte. Als je slikt of gaapt gaat deze buis open en regelt dit de luchtdruk in je oor

Slide 17 - Diapositive

Wat is de juiste volgorde van geluid in je oor?
A
gehoorgang - gehoorbeentjes - trommelvlies - slakkenhuis - gehoorzenuw
B
gehoorgang - gehoorbeentjes - slakkenhuis - gehoorzenuw - trommelvlies
C
gehoorgang - trommelvlies - gehoorzenuw - gehoorbeentjes - slakkenhuis
D
gehoorgang - trommelvlies - gehoorbeentjes - slakkenhuis - gehoorzenuw

Slide 18 - Quiz

Waar wordt een geluidsprikkel omgezet in een impuls?
A
Oorschelp
B
Trommelvlies
C
Buis van Eustachius
D
Slakkenhuis

Slide 19 - Quiz

Waarmee is de trommelholte verbonden met de keelholte?
A
Trommelvlies
B
Buis van Eustachius
C
Gehoorgang

Slide 20 - Quiz

Buitenkant oog
  1. Wenkbrauw: zorgt dat zweet of ander vocht niet in je oog loopt
  2. Ooglid: verspreidt traanvocht over je oog
  3. Wimpers: beschermen de ogen tegen vuil en fel licht
  4. Pupil: Opening in de iris, hier gaat licht je oog binnen
  5. Iris: Gekleurde gedeelte van het oog
  6. Harde oogvlies: Witte gedeelte van je oog
  7. Hoornvlies: ligt over de iris en pupil, is doorzichtig

Slide 21 - Diapositive

Binnenkant oog
Oogspier: draaien de ogen in de richting waarin je kijkt
Glasachtig lichaam: vulling van het oog, soort gelei
Lens: zorgt ervoor dat je scherp kunt zien
Harde oogvlies: buitenste laat van het oog
Netvlies: binnenste laat van het oog, hier liggen de zintuigcellen waar de impulsen ontstaan
Vaatvlies: middelste laag van het oog, bevat bloedvaten
Oogzenuw: impulsen gaan via deze zenuw naar de hersenen
Blinde vlek: Plaats in het netvlies waar geen zintuigcellen liggen
Gele vlek: hier liggen de meeste zintuigcellen en kun je het scherpst zien

Slide 22 - Diapositive

Welk onderdeel van het oog moet vochtig blijven door middel van traanvocht?
A
Pupil
B
Iris
C
Hoornvlies
D
Vaatvlies

Slide 23 - Quiz

Hoe wordt het gekleurde deel van je oog genoemd?
A
pupil
B
glasachtig lichaam
C
hoornvlies
D
iris

Slide 24 - Quiz

Op dit deel van de oog valt het licht en bevat de meeste zintuigcellen
A
Gele vlek
B
Netvlies
C
Blinde vlek
D
Vaatvlies

Slide 25 - Quiz

Slechtziendheid
  1. Iemand die verziend is kan van dichtbij niet scherp zien
  2. Hij heeft een bolle (+) lens nodig in een bril
  3. Iemand die bijziend is kan ver weg niet scherp zien
  4. Hij heeft een holle (-) lens nodig
 

Slide 26 - Diapositive

Vincent's vader heeft moeite met het lezen van een boek. Is hij verziend, of bijziend?
A
Verziend
B
Bijziend

Slide 27 - Quiz

Als je bijziend bent dan...
A
Zie je de dingen van dichtbij niet meer scherp
B
Zie je de dingen veraf niet meer scherp

Slide 28 - Quiz

Zenuwstelsel
Centraal zenuwstelsel: hersenen en ruggenmerg

Zenuwen

Slide 29 - Diapositive

Impulsen
zintuigen vangen prikkels op

zintuigen maken van prikkels electrische stroompjes (impulsen)
Impulsen gaan via zenuwen naar de hersenen

Slide 30 - Diapositive

Zenuwstelsel bestaat uit zenuwen, ruggenmerg en hersenen
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quiz

Welke taak heeft het zenuwstelsel?
A
aansturen van spieren en klieren
B
fijnmaken van voedsel tot voedingsstoffen
C
opnemen van zuurstof en afgeven van koolstofdioxide
D
vervoeren van bloed

Slide 32 - Quiz

In welk orgaan vindt de bewustwording plaats van de prikkels?
A
Ruggenmerg
B
Hersenen
C
Netvlies
D
Zenuwbanen

Slide 33 - Quiz