Grammatica - lijdend voorwerp

lesprogramma

10 minuten lezen
(herhalen) verschil tussen zinsdelen en woordsoorten 
uitleg lijdend voorwerp + meewerkend voorwerp (herhaling)
zelfstandig aan de slag
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

lesprogramma

10 minuten lezen
(herhalen) verschil tussen zinsdelen en woordsoorten 
uitleg lijdend voorwerp + meewerkend voorwerp (herhaling)
zelfstandig aan de slag

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Woordsoorten
Zinsdelen
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
persoonlijk voornaamwoord
werkwoord 
onderwerp
persoonsvorm
lijdend voorwerp
werkwoordelijk gezegde
lidwoord

Slide 3 - Question de remorquage

Wat is het verschil tussen zinsdelen en woordsoorten?
Zinsdelen
Woordsoorten
______
______
______
______
Functies van zinsdelen
Woorden aan bepaalde groepen toekennen
Elk los woord benoemen
Losse én groepjes woorden benoemen

Slide 4 - Question de remorquage

woordsoorten

lidwoord (bepaald en onbepaald)
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoorden (hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord)
voornaamwoord (bezittelijk en persoonlijk)
zinsdelen

persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp

(Houd altijd deze volgorde aan als je een zin gaat ontleden!)

Slide 5 - Diapositive

Lijdend voorwerp (lv)
Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 

Het is belangrijk dat je weet dat niet iedere zin een lijdend voorwerp heeft.
Lijdend voorwerp (lv)

Slide 6 - Diapositive

Hoe vind je het lijdend voorwerp? 
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 7 - Diapositive

Formuleer de vraag om het lv te vinden op basis van onderstaande zin:

Mijn moeder heeft een cadeau gekregen.

Slide 8 - Question ouverte

Wat is het lv in onderstaande zin?

De olifant weegt 1100 kg.

Slide 9 - Question ouverte

Meewerkend voorwerp

Slide 10 - Diapositive

Meewerkend voorwerp
1. Noteer persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag: Aan wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? Het antwoord is het meewerkend voorwerp
3. Controleer ten slotte of je aan kunt weglaten of toevoegen. Soms moet je daarvoor eerst de woordvolgorde veranderen

Slide 11 - Diapositive

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is aan de leraar?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 12 - Quiz

Moeder kookte een heerlijke maaltijd.
Ik zie haar.
Wij geven jullie een bos bloemen.
Heb je hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 13 - Question de remorquage

Ik geef een cadeau aan mijn tante.

meewerkend voorwerp = ...

Slide 14 - Question ouverte

Aan de slag!
Maak van blok 1 => Grammatica => 1.4 Zinsontleding – Meewerkend voorwerp 

opdr. 4 t/m 8


Slide 15 - Diapositive