Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 9 vidéos.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
LessonUp over H9
§9.1 t/m 9.4 Log in met je iPad Alles herhalen
Slide 1 - Diapositive
Nu eerst een video
Over de werking van alcohol
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Vidéo
Waar of niet waar? Alcohol is een stimulerende drug.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 4 - Quiz
Wat voor effect heeft alcohol op je hersenen?
A
Verdovend
B
Stimulerend
C
Bewustzijn veranderend
Slide 5 - Quiz
Alcohol wordt afgebroken in
A
Bloed
B
Nieren
C
Darmen
D
Lever
Slide 6 - Quiz
Alcohol wordt vervoerd door het bloed. Door welk bestanddeel van bloed wordt alcohol vervoerd?
A
rode bloedcellen
B
witte bloedcellen
C
bloedplaatjes
D
bloedplasma
Slide 7 - Quiz
Nu eerst een video
Over roken
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Vidéo
Van roken kun je...
A
geestelijk afhankelijk worden
B
zowel geestelijk als lichamelijk afhankelijk worden
C
lichamelijk afhankelijk worden
Slide 10 - Quiz
Welke stof uit tabaksrook makt de longblaasjes kapot?
A
Koolmonoxide
B
Nicotine
C
Teer
Slide 11 - Quiz
Koolmono-oxide bij roken zorgt voor...
A
Nauwere bloedvaten --> hogere bloeddruk
B
Minder zuurstof in je bloed --> duizelig
C
Slijmvlies kapot --> rokershoest
Slide 12 - Quiz
Wat voor invloed heeft de nicotine in sigarettenrook op een roker?
A
De nicotine zorgt ervoor dat een roker vaak moet hoesten
B
De nicotine zorgt ervoor dat de roker verslaafd raakt aan het roken
C
De nicotine zorgt ervoor dat het bloed minder goed zuurstof kan vervoeren
D
De nicotine zorgt ervoor dat het slijm in de luchtwegen niet meer naar de keelholte wordt vervoerd
Slide 13 - Quiz
Een ziekte waarbij de longen continu ontstoken zijn, noemen we?
A
COPD
B
Astma
C
longontsteking
D
bronchitis
Slide 14 - Quiz
Nu eerst twee video's
Over de werking van de lever
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Vidéo
Slide 17 - Vidéo
Waar wordt glycogeen opgeslagen?
A
In je lever
B
In je nieren
C
In je maag
D
In je spieren
Slide 18 - Quiz
Drie beweringen over de lever zijn: 1 In de lever worden rode bloedcellen gemaakt. 2 In de lever wordt glycogeen gevormd. 3 In de lever wordt ureum gevormd. Welke beweringen zijn juist?
A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 3
D
1, 2 en 3
Slide 19 - Quiz
Je eet een bord met pasta, dat veel koolhydraten bevat. Wat gebeurt er met de hoeveelheid glucose in je bloed?
A
Die gaat omhoog
B
Die gaat omlaag
C
Die blijft gelijk
Slide 20 - Quiz
Wat geen functie van de lever
A
afbraak van eiwit, alcohol
B
slaat glycogeen en ijzer op
C
aanmaken van gal en cholesterol
D
het bloed zuiveren van afvalstoffen
Slide 21 - Quiz
Wat is de samenstelling van het bloed in de leverader?
A
Weinig voedingsstoffen, weinig zuurstof
B
Weinig voedingsstoffen, veel zuurstof
C
Veel voedingsstoffen, weinig zuurstof
D
Veel voedingsstoffen, veel zuurstof
Slide 22 - Quiz
Nu een video
Over suikerziekte
Slide 23 - Diapositive
Slide 24 - Vidéo
Wat gaat er mis bij diabetes (suikerziekte)?
A
te veel glucose in het bloed
B
te weinig glucose in het bloed
C
glucose kan niet bij de cellen komen
D
de cellen krijgen te veel glucose
Slide 25 - Quiz
Bij suikerziekte is het glucosegehalte van het bloed te hoog.
Waar in het bloed bevindt de voedingsstof glucose zich vooral?
A
In de bloedplaatjes
B
In de rode bloedcellen
C
In de witte bloedcellen
D
In het bloedplasma
Slide 26 - Quiz
Wie heeft diabetes? Michel of Monique?
A
Michel
B
Monique
Slide 27 - Quiz
Rachid heeft diabetes. Wat is een ander woord voor diabetes?
A
blaasontsteking
B
suikerziekte
C
spierzwakte
D
nierziekte
Slide 28 - Quiz
Nu een video
Over celdeling in de huid
Slide 29 - Diapositive
Slide 30 - Vidéo
Wat is de huid?
A
een orgaan
B
een weefsel
C
een orgaanstelsel
D
een cel
Slide 31 - Quiz
In welke laag van de huid liggen de zintuigen van de huid?
A
Alleen in de opperhuid.
B
Alleen in de lederhuid.
C
In de opperhuid en in de lederhuid.
D
Alleen in het onderhuids bindweefsel.
Slide 32 - Quiz
Dit plaatje kan de huid zijn van iemand die in de winterkou op de bus staat te wachten
A
Waar
B
Niet waar
C
Daarvoor is de weinig informatie
Slide 33 - Quiz
Zet de zinnen die hieronder staan hiernaast op juiste volgorde van boven naar beneden vanaf het ontstaan van de wond
De huid herstelt zich en het korstje valt er af
De rode bloedcellen blijven in de kleverige draden hangen
Op de plek van de wond hopen zich bloedplaatjes op
De kleverige draden en rode bloedcellen drogen samen op tot een korstje.
De bloedplaatjes maken kleverige draden
Slide 34 - Question de remorquage
Nu een video
Over bacteriën en virussen
Slide 35 - Diapositive
Slide 36 - Vidéo
Op welke manier zorgt een bacterie er voor dat je ziek wordt?
A
Hij maakt giftige stoffen
B
Hij maakt cellen kapot
C
Hij neemt een cel over
D
Hij maakt virussen
Slide 37 - Quiz
Hoe plant een virus zich voort?
A
Geeft giftige stoffen af
B
Gaat in witte bloedcellen zitten en plant zich voort
C
Gaat in je lichaamscellen zitten en vermenigvuldigd
D
Maakt lichaamscellen stuk
Slide 38 - Quiz
Een virus is ......
A
Geen organisme
B
organisme
Slide 39 - Quiz
Hoe werkt een virus?
A
Virussen moeten door het eigen lichaam bestreden worden.
B
Virus is geen levend organisme.
C
Virussen infiltreren gezonde cellen en nemen hun functie over
D
Virus hebben een gastheer nodig om te blijven bestaan.
Slide 40 - Quiz
Nu een video
Over bloedcellen
Slide 41 - Diapositive
Slide 42 - Vidéo
Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedplaatjes
Slide 43 - Question de remorquage
Bloedplaatjes
Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedstolling
Ziekteverwekkers tegengaan.
Zuurstof vervoeren
Hemoglobine
Slide 44 - Question de remorquage
Witte bloedcellen kunnen uit de bloedvaten
A
Waar
B
Niet waar
Slide 45 - Quiz
wat betekend 'afweer'?
A
dat je witte bloedcellen ziekteverwekkers uitschakelen
B
dat je rode bloedcellen ziekteverwekkers uitschakelen
C
dat je witte bloedcellen ziekteverwekkers laat verspreiden
D
dat ziekteverwekkers zich verplaatsen via organen
Slide 46 - Quiz
Nu een video
Over hoe een vaccin werkt
Slide 47 - Diapositive
Slide 48 - Vidéo
Wat doen antistoffen?
A
Plakken aan de ziekteverwekker
B
Eten de ziekteverwekker op
C
Die zorgen ervoor dat je ziek wordt
Slide 49 - Quiz
Wat is een vaccin?
A
Een vloeistof die allerlei levende virussen en bacteriën bevat
B
Een vloeistof die erg besmettelijke bacteriën bevat
C
Een vloeistof die verzwakte of gedode ziekteverwekkers bevat