B3: Immuniteit

Thema 4: Afweer
BS3: Immuniteit
BS4: Transplantatie en bloedtransfusie
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Thema 4: Afweer
BS3: Immuniteit
BS4: Transplantatie en bloedtransfusie

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  1. Je kunt beschrijven op welke manieren immuniteit kan ontstaan.
  2. Je kunt beargumenteren welke problemen kunnen ontstaan bij transplantaties en bloedtransfusies en op welke wijze deze kunnen worden aangepakt.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Primaire en secundaire reactie
Incubatietijd: 
De tijd tussen het binnendringen van ziekteverwekker en vertonen van ziekteverschijnselen.

Primaire reactie: vorming eerste antistoffen.
Secundaire reactie: veel antistof door antigenherkenning geheugencellen.

Slide 4 - Diapositive

Immuniteit
Na de primaire reactie kan immuniteit optreden; 
 na infectie geen ziekteverschijnselen meer

Slide 5 - Diapositive

Immunisatie
Actief: lichaam maakt eigen antistoffen

Passief: antistoffen worden aangeleverd.

Kunstmatig: door prikje, ook wel immunisatie.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Vaccinatie
= kunstmatig actieve immuniteit

Bij vaccinatie wordt het antigen van de ziekteverwekker ingebracht.

Dat kan op verschillende manieren.

Uitbanning van bepaalde ziekten.

Slide 8 - Diapositive

Serum
= kunstmatig passieve immuniteit

Antiserum: = bloedplasma zonder stollingseiwitten (met antistoffen), afkomstig uit bloed van immuun mens of dier

Nadeel: allergische reactie op andere antistoffen in antiserum

Slide 9 - Diapositive

Immuniteit

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Hoeveel mensen gaan er in Nederland elk jaar dood op de wachtlijst voor een orgaan?

Slide 13 - Question ouverte

Welk percentage van de familie weigert een postmortaal donatieverzoek van het ziekenhuis na het overlijden van hun familielid? (Beslissing patiënt onbekend)

Slide 14 - Question ouverte

Welk percentage van de familie weigert een postmortaal donatieverzoek van het ziekenhuis na het overlijden van hun familielid? (Patiënt is geregistreerd donor)

Slide 15 - Question ouverte

de nieuwe donorwet
Sinds 1 juli 2020 is de donorwet in werking getreden. Hierdoor is iedereen automatisch donor, tenzij je hebt aangegeven in het donorregister dat je dat niet wilt zijn. De familieleden mogen nog steeds nee zeggen.

Slide 16 - Diapositive

Ben jij al geregistreerd?
Je mag ook nee zeggen,
Of ja natuurlijk, dat mag al vanaf 12 jaar, je familie kan nog steeds nee zeggen.

Slide 17 - Diapositive

afstotingsreacties
Menselijke cellen hebben ook antigenen.                              (= het HLA-systeem)
Hierdoor kunnen jouw lymfocyten je lichaamseigen cellen onderscheiden van lichaamsvreemde cellen (van het donororgaan). 

T-cellen: vernietigen de cellen van het donororgaan
B-cellen: acute afstoting door gevormde antistoffen
Medicijnen: onderdrukken de afstotingsreactie

Slide 18 - Diapositive

Wat is HLA?
Het HLA zijn de antigenen op lichaamscellen van mensen.

Welk type HLA je hebt is erfelijk bepaald. 
Familieleden hebben dus vaak overeenkomsten.

Slide 19 - Diapositive

Wat is HLA?
De paarse cel is een B-lymfocyt of B-cel die antistoffen maakt tegen de antigenen op een lichaamsvreemde cel (van een donororgaan).

Dit is wat er gebeurt bij acute afstoting, dit gebeurt gelukkig niet vaak.

Slide 20 - Diapositive

HLA/MHC-matching
Als er een orgaantransplantatie noodzakelijk is wordt er naar veel meer gekeken dan alleen naar de bloedgroep. Er zijn ontzettend veel verschillende eiwitten aan het oppervlak van cellen die allemaal anders kunnen zijn.
Het uitgangspunt is ALLE eiwitten moeten lichaamsEIGEN zijn als er geen reactie van het immuunsysteem gewenst is.
Alle eiwitten die hierin een rol spelen worden HLA eiwitten genoemd.

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Resusfactor - ontdekt bij apen
Tekst

Slide 23 - Diapositive

Resusfactor
Mensen met Rh- hebben geen resusantigeen, maar ook geen antistoffen tegen het resusantigeen.
Bij zwangerschappen kan de resusfactor voor problemen zorgen.
Na een zwangerschap van een Rh+ kind gaat de Rh- moeder antistoffen en geheugencellen maken.

2e kindje is ook Rh+ = Resuskindje:
Krijgt te weinig zuurstof door afbraak van rode bloedcellen door antistoffen van de moeder
Gevolg: Hersenbeschadiging of overlijden

Slide 24 - Diapositive

Resusbaby
  • Een resusnegatieve moeder kan in verwachting zijn van een resuspositief kind.
  • Bij de eerste zwangerschap levert dat geen problemen op.
  • Bij bevalling: contact tussen bloed moeder en kind -> moeder maakt anti-resus en geheugencellen.
  • Bij tweede zwangerschap: anti-resus door placenta naar foetus -> bloedafbraak bij het kindje.
Resusfactor
In deze afbeelding is te zien wat er gebeurt als een vrouw in verwachting is van een resuspositief kindje.

Slide 25 - Diapositive

resusfactor kan gevaarlijk zijn tijdens zwangerschappen
dit kan voorkomen worden door de moeder kunstmatig passief te vaccineren met resus-antistoffen
(dan maakt de moeder zelf geen geheugencellen aan) tegen de rode bloedcellen van de baby (in week 30 van de zwangerschap)

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Verdeling bloedgroepen

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

ABO systeem- agglutinatie

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

Leerdoelen
  1. Je kunt beschrijven op welke manieren immuniteit kan ontstaan.
  2. Je kunt beargumenteren welke problemen kunnen ontstaan bij transplantaties en bloedtransfusies en op welke wijze deze kunnen worden aangepakt.

Slide 37 - Diapositive

Aan de slag
BS3 opdr. 20 t/m 39  

Begrippenlijst BS3 en BS4

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Vidéo

Slide 40 - Diapositive

Vaccineren is een voorbeeld van
A
Actieve natuurlijke immuniteit
B
Passieve natuurlijk immuniteit
C
Passieve kunstmatige immuniteit
D
Actieve kunstmatige immuniteit

Slide 41 - Quiz

Na een griep ben je beter geworden.
A
actieve natuurlijke immuniteit
B
actieve kunstmatige immuniteit
C
passieve natuurlijke immuniteit
D
passieve kunstmatige immuniteit

Slide 42 - Quiz

Je krijgt de griepprik.
A
actieve natuurlijke immuniteit
B
actieve kunstmatige immuniteit
C
passieve natuurlijke immuniteit
D
passieve kunstmatige immuniteit

Slide 43 - Quiz

Waarom moeten mensen elk jaar opnieuw gevaccineerd worden tegen de griep?
A
Het vaccin is na een jaar uitgewerkt.
B
Het griepvirus verandert steeds van vorm.
C
De geheugencellen raken uitgewerkt.
D
Alle antistoffen zijn na een jaar afgebroken.

Slide 44 - Quiz

Wat is/zijn de reden(en) dat je zo vaak verkouden wordt?
A
je kan geen antistoffen maken tegen het verkoudheidsvirus
B
het verkoudheidsvirus verandert snel
C
er zijn heel veel verschillende verkoudheidvirussen
D
je bent niet ingeënt tegen verkoudheidsvirussen

Slide 45 - Quiz

Is het inspuiten van antistoffen uit paardenbloed voorbeeld van actieve of passieve immunisatie?

A
actief
B
passief

Slide 46 - Quiz

Slide 47 - Lien