Media en Leven online

Noteer wat je weet over de opbouw van een alinea.
1 / 19
suivant
Slide 1: Question ouverte
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Noteer wat je weet over de opbouw van een alinea.

Slide 1 - Question ouverte

De signaalwoorden in een instructie zijn de signaalwoorden van een:
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
doel-middel

Slide 2 - Quiz

Deze organisatie zet projecten om zwerfafval op te ruimen op een rij. Ook zoeken de medewerkers vrijwilligers voor de acties.
Wat is het signaalwoord voor uitspraak - opsomming?
A
Deze organisatie
B
om
C
op een rij
D
ook

Slide 3 - Quiz

9. Zoek het signaalwoord in de zin.
Welk tekstverband hoort erbij?

Het particulier gebruik van bestrijdingsmiddelen stijgt, maar dat is geen goede ontwikkeling.

A
tegenstelling
B
toelichting/voorbeeld
C
doel-middel
D
reden

Slide 4 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 5 - Quiz

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
voorbeeldgevend
C
tegenstellend
D
redengevend

Slide 6 - Quiz

Het doel van een nieuwsbericht is...
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 7 - Quiz

Wat is de bronvermelding?
A
Daarin staat het onderwerp
B
Daarin staat de naam van de schrijver
C
Daarin staat waar de tekst vandaan komt

Slide 8 - Quiz

Hoofdzaak
Bijzaak
Belangrijk
Kernzin
Kan weggelaten worden
Bijzaak

Slide 9 - Question de remorquage

Geef van elke zin aan of er hoofdzaken of bijzaken in staan.
hoofdzaken
bijzaken
1. Om het risico op ongelukken te voorkomen is één kant van het fiets- en voetgangerspad afgesloten geweest.
2. Scheepswerf Keppel-Veorome heeft droogdokken waar het enorme schip in past.
3. Marnix Boender was toevallig in de stad en besloot om een kijkje te gaan nemen. 

Slide 10 - Question de remorquage

Zijn de volgende zinnen hoofdzaken of bijzaken?
Sleep ze naar het juiste vakje.
Hoofdzaak
Bijzaak
"Ik knalde nog net niet tegen hem aan." (regel 3)
"Jongeren vinden dat ze voorzichtig zijn, maar hun gedrag in het verkeer is dus meestal wél gevaarlijk." (regel 21-22)
"Je kunt daarvoor een boete van ruim 200 euro krijgen." (regel 25-26)

Slide 11 - Question de remorquage

Welke woordraadstrategie herken je in deze zin:
'Te veel snoep eten kan een negatief gevolg hebben. Welk effect merk jij na het eten van veel suiker?'
A
Synoniem
B
Omschrijving/definitie
C
Voorbeeld
D
Tegenstelling

Slide 12 - Quiz

Welke woordraadstrategie moet je toepassen om de betekenis van het onderstreepte woord te achterhalen:


Mijn vader is erg conservatief, maar mijn moeder is juist heel vooruitstrevend.
 

A
uitleg
B
synoniem
C
tegenstelling
D
lijkt op een bekend woord

Slide 13 - Quiz

Welke woordraadstrategie moet je toepassen om de betekenis van het onderstreepte woord te achterhalen:


Het wetsvoorstel had weinig draagvlak. Het kreeg nauwelijks steun in de Tweede Kamer.
 

A
uitleg
B
synoniem
C
tegenstelling
D
samenstelling

Slide 14 - Quiz

Wanneer is er sprake van een goed nieuwsbericht?
A
Als er meningen in zitten
B
5 w vragen + 1 h vraag
C
Als de tussenkoppen weggelaten worden.
D
Als de bronnen weggelaten worden

Slide 15 - Quiz

Hoe werkt framing?
A
Door bepaalde woorden of beelden te gebruiken krijgen mensen een bepaald beeld.
B
Door mensen te dwingen hun mening te geven geloven mensen alles
C
Door te schreeuwen
D
Door heel veel kanten van het verhaal te laten zien hebben mensen een breed beeld.

Slide 16 - Quiz

Welk woord is een voorbeeld van framing?
A
coronavirus
B
avondklok
C
straatagent
D
plofkip

Slide 17 - Quiz

Is hier sprake
van framing?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

Wat betekent framing?
A
Samenstellingen van woorden maken die niet positief zijn.
B
Heel bewust woorden kiezen die een bepaald beeld en gevoel oproepen bij een onderwerp
C
De werkelijkheid beïnvloeden aan de hand van beelden.

Slide 19 - Quiz