Nask nieuw vak

• NASK
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 1

Klassenopstelling:

plaatje klassenopstelling

Voor vandaag:

• Boek, laptop en etui op tafel. 
• Tassen achterin de klas.
• Telefoon in de tas en kauwgom in de ton. 

Leerdoelen:

1. Je kunt beschrijven waar de vakken Nask en biologie over gaan.

2. Je kunt het verschil benoemen tussen een stof en een materiaal.

3. Je kunt met voorbeelden het verschil tussen natuurkunde en scheikunde uitleggen.

NASK 

Nask staat voor Natuurkunde en ScheiKunde. 

Bij natuurkunde en scheikunde kijk je naar de wereld om je heen.

Het vak natuur- en scheikunde (nask) gaat over dingen die om je heen gebeuren. 

Bijvoorbeeld:

– bliksem bij onweer 

– bellen met een mobieltje

– water koken

– een fietsband oppompen

– geluid uit je koptelefoon

– een roestende spijker 

Al deze dingen hebben te maken met natuur- en scheikunde.

Natuur 

Bliksem, elektriciteit, water, licht en geluid komen voor in de natuur. 

Het zijn verschijnselen in de natuur. 

Natuurverschijnselen zijn dingen die gebeuren in de natuur. 

Bij Nask leer je hoe deze natuur-verschijnselen werken. 

Biologie

Er is nóg een vak dat gaat over de natuur, dat is het vak biologie. 

Maar biologie gaat over de levende natuur, dus over mensen, dieren en planten. 

Natuur- en scheikunde gaat over de niet-levende natuur.

Bij NASK kijk je WEL / NIET naar de wereld om je heen

1. Wel
2. Niet

Natuur- en scheikunde gaat over natuur-verschijnselen. Wat zijn natuur-verschijnselen?

1. planten om je heen
2. dieren om je heen
3. dingen die gebeuren in de natuur
4. planten en dieren om je heen

Je drukt thuis op de schakelaar en het licht gaat aan. Licht is WEL / NIET een natuur-verschijnsel.

1. Wel
2. Niet

Biologie gaat WEL / NIET over de levende natuur.

1. Wel
2. Niet

Muziek hoort bij NASK / BIOLOGIE.

1. NASK
2. BIOLOGIE

Een bloeiende bloem hoort bij
NASK of BIOLOGIE

1. NASK
2. BIOLOGIE

Je doet het licht aan als het donker wordt.
Licht hoort bij NASK of BIOLOGIE.

1. NASK
2. BIOLOGIE

Bliksem hoort bij NASK, want door bliksem ontstaan

1. geluid en regen
2. regen en wind
3. wind en licht
4. licht en geluid

Stoffen en materialen 

Water, hout en steen zijn stoffen uit de natuur.

Stof: waarvan is het gemaakt. 

Soms kun je van een stof iets anders maken. 

Voorbeelden

– Van hout kun je een tafel maken. 

– Van steen kun je een muur maken.

Hout en steen noem je daarom materialen. Een materiaal is een stof waarvan je een voorwerp kunt maken. 

Hout is een materiaal, want je kunt hier wel of geen voorwerpen van maken

1. wel
2. niet

Waarom is water geen materiaal?
Je kunt er WEL of GEEN voorwerpen van maken.

1. Wel
2. Geen

Stoffen veranderen 

Water ken je als een vloeistof. 

In natte was zit water. 

Als je de was te drogen hangt, dan verandert het water in waterdamp. 

Waterdamp kun je niet zien. 

Als het vriest, dan verandert water in ijs. 

Stoffen veranderen

Water kan dus veranderen in waterdamp of in ijs.

Waterdamp en ijs zijn allebei water, maar in een andere vorm. 

Van waterdamp en ijs kun je weer water maken.

Stoffen veranderen

Stoffen kunnen ook op een andere manier veranderen.

Als hout verbrandt, dan verandert het in houtskool, as en rook. 

Van houtskool, as en rook kun je geen
hout meer maken. 

Het hout is voor altijd veranderd
in andere stoffen. 

Stoffen veranderen

Natuur- en scheikunde gaat over natuur-verschijnselen. Natuur- en scheikunde gaat ook over stoffen.

Bij natuurkunde veranderen stoffen van vorm. 

Bij scheikunde veranderen stoffen in andere stoffen. 

Biologie gaat over de levende natuur, dus over mensen, dieren en planten.

Je verbrandt hout.
Het hout verandert dan WEL of NIET in andere stoffen.

1. wel
2. niet

Als een stof verandert in andere stoffen, dan is dat NATUURKUNDE of SCHEIKUNDE

1. Natuurkunde
2. Scheikunde

Een ijzeren spijker in de tuin is gaan roesten.
Roesten is scheikunde, want het ijzer aan de buitenkant van de spijker is WEL of NIET veranderd in een andere stof.

1. Wel
2. Niet

Een stof verandert van vorm.
Dat is WEL of NIET natuurkunde.

1. Wel
2. Niet

Onthouden

Natuur- en scheikunde gaat over natuur-verschijnselen.

Natuur- en scheikunde gaat ook over stoffen.

Bij natuurkunde veranderen stoffen van vorm. 

Bij scheikunde veranderen stoffen in andere stoffen. 

Biologie gaat over de levende natuur, dus over mensen, dieren en planten.

Onthouden

Een stof is waarvan iets gemaakt is.

Een materiaal is een stof waarvan je een voorwerp kunt maken. Materialen kun je indelen in metalen en niet-metalen.

Staal is een hard en sterk metaal.

Aluminium is een licht metaal.

Voorbeelden van niet-metalen zijn: glas, steen, papier, hout en kunst-stof.

Nu zelf aan de slag

• Opdracht 1 t/m 11 
• Wat niet afkomt in de les is huiswerk voor de volgende les.