2022_week5_1MH_wiederholung lidwoorden en vraagwoorden uitleggen

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Du hast 3 min für:

Je hebt 3 min om: 

• te gaan zitten
• jas uit
• oortjes uit
• mobiel in je tas
• laptop gesloten op tafel
• boek/schrift/pen op tafel

Was machen wir heute?

• Wiederholung Lidwoorden
• Selbständig arbeiten
• Erklärung: die Fragewörter
• Leseaufgabe
• Abschluss/ deutsches Lied

Lernziel

• Aan het einde van de les weet je welk bepaald lidwoord der, die of das je gebruikt voor de zelfstandige naamwoorden, doordat je opdrachten maakt.
• Welk onbepaald lidwoord ein, eine, kein, keine je gebruikt voor de zelfstandige naamwoorden, doordat je opdrachten maakt.
• welke vraagwoorden er in het Duits zijn

(de)........... Vater

1. der
2. die
3. das

(de)............Kuh

1. der
2. die
3. das

(het)..........Haus

1. der
2. die
3. das

(de) .......... Stier

1. der
2. die
3. das

(het) ......... Mädchen (=meisje)

1. der
2. die
3. das

(de)............ Kinder (=kinderen)

1. der
2. die
3. das

(een) ............... Katze(v)

1. ein
2. eine

(een).......... Buch (o)

1. ein
2. eine

(geen)............. Lehrer (m)

1. kein
2. keine

selbständig arbeiten

* Hoe: alleen in stilte

* hoelang: 10 min stil geen vragen stellen, na 10 minuten vragen stellen op fluistertoon

* maak opdracht 1 blz. 33 -> spiek op blz. 12,13,20,31

* maak opdracht 6+7 blz. 35-36

KLAAR!!!! woordjes Lektion 5 overschrijven in je schrift

opdracht 1 blz. 33

1. ein Fluss

2. heißt du / ich heiße

3. sechzehn / siebzehn

4. das Bundesland / der Bruder

5. kochen Sie / ich Koche

6. Spielt ihr / wir tanzen

opdracht 6 blz. 35

1. quatschen = kletsen

2. der Sportplatz = het sportveld

3. Jugendliche = jongeren

4. nie = nooit

5. die Daten = de gegevens

6. klar = natuurlijk, duidelijk

Lernziel

• Aan het einde van de les weet je welk bepaald lidwoord der, die of das je gebruikt voor de zelfstandige naamwoorden, doordat je opdrachten maakt.
  
• Welk onbepaald lidwoord ein, eine, kein, keine je gebruikt voor de zelfstandige naamwoorden, doordat je opdrachten maakt.
  

Hausaufgaben

Machen: Aufgabe 1, Seite 33 (vertaal de Nederlandse woorden tussen haakjes. Let op de juiste vorm).

Lernen: Wörter Kapitel 1, Lektion 4 auf Seite 44. NL-DU und DU-NL

(leer de woorden door ze herhaaldelijk op te schrijven)

Abschluss

Niet inpakken - luisteren

• na startsignaal: inpakken
• wel blijven zitten - stil
• dan sluit ik de les af!
• dan: klaar :)

• Was...?
  
• Wann...?
• Wer...?
• Wo...?
• Wie...?
• Woher...? 

• Wat...?
• Wanneer...?
• Wie...?
• Waar...?
• Hoe...?
• Waar...vandaan? 

Was

wann

Wer

Wo

Wie

Woher

Wat

Waar

Wanneer

Hoe

Wie

Waar...vandaan.

_________ ist das? Das ist meine Schwester.

1. Wo
2. Wer
3. Was
4. Woher

_______ steht Janneke? Sie steht neben Hannah.

1. Warum
2. Wo
3. Wer
4. Wie

Britt, .....................kommst du? Ich komme aus Amsterdam.

1. Woher
2. Wie
3. Wo
4. Wann

_______hat Janneke in der Hand?
Ein Buch!

1. Warum
2. Wie
3. Wo
4. Was

_______ heißt du? Ich heiße Britt.

1. Was
2. Warum
3. Wie
4. Wo

_______ machst du morgen, Janneke?
Ich gehe in die Schule.

1. Wann
2. Woher
3. Warum
4. Was

_______stehst du morgens auf, Britt?
Ich stehe um 7 Uhr auf.

1. Wie
2. Wann
3. Warum
4. Woher

Selbständig arbeiten

* tweetallen op fluistertoon

* 10 minuten

* maak opdracht 8 blz. 36

* maak opdracht 9 blz. 36

KLAAR!!!! overhoor elkaar de woordjes van Lektion 5 blz. 44

Was wisst ihr noch?

* noem de 4 lidwoorden in het Duits

* Noem 2 vraagwoorden in het Duits

Bis nächste Woche!