Relative clauses (who, which, that, whose)

• Engels
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

WHAT????

A relative clause? ? ?

What is a relative clause?

1. Het is een bekende van je
2. Dat hangt er van af, alles is relatief
3. Het is een bijzin

what is a relative clause?

My brother, who is 24 years old, still lives at home

A relative clause is een betrekkelijke bijzin

Mijn moeder, die alle dagen van de week werkt, is altijd moe.

The thief who robbed an old lady was sent to jail.

Functie: Een betrekkelijke bijzin geeft extra informatie over iets of iemand.

How to use it??

• who      - als je wilt verwijzen naar personen
• which  - als je verwijst naar dieren en dingen
• that      - als je verwijst naar personen, dieren, dingen
• whose - als je verwijst naar bezit van personen
  

Als er een komma voor who / which staat, kun je het niet vervangen door that

Bijzin tussen 2 komma's

Staat een bijzin tussen 2 komma's dan gebruik je nooit that, maar altijd who of which

John, who works at the bank, is my cousin.

whom

who verandert soms als er een voorzetsel bij staat in:

whom

The girl to whom the teacher had talked,  cheated during the test

Bijzin weglaten

Soms geeft een bijzin alleen extra informatie, dat je kunt weglaten zonder dat de betekenis van de zin verandert.

The girl (who/that) my brother is talking to is my friend.

We had spaghetti .... is my favourite meal, for dinner last night.

1. whom
2. whose
3. which
4. who

welke 2 woorden horen bij personen?

1. who and that
2. who and which
3. which and whom
4. whose and who

The boy ………... cat just died will stay at home today.

1. whom
2. which
3. whose
4. that

Wanneer kun je een betrekkelijk voornaamwoord weglaten uit de zin?

1. Altijd
2. Dit kan bij who, which, that
3. Niet

This is the woman .......
asked Tim for money yesterday.

1. who
2. which

Do you like the dog .....
is under the table?

1. Who
2. Which

This is the action film ...... I like so much!

1. Who
2. Which
3. That

The firm, ………. went bankrupt, belonged to my uncle.

1. that
2. who
3. which
4. -

The woman to ………. the old lady told her lifestory is my mother.

1. who
2. that
3. whose
4. whom

What is still difficult for you?