Relative Clauses (Grammar 10)

A relative clause is een bijzin

Mijn moeder, die alle dagen van de week werkt, is altijd moe
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

A relative clause is een bijzin

Mijn moeder, die alle dagen van de week werkt, is altijd moe

Slide 1 - Diapositive

Betrekkelijke bijzin

The thief who robbed an old lady was sent to jail.


Een betrekkelijke bijzin geeft extra informatie over iets of iemand.



Slide 2 - Diapositive

How to use it??
  • who      - als je wilt verwijzen naar personen
  • which  - als je verwijst naar dieren en dingen
  • that      - als je verwijst naar personen, dieren, dingen
  • whose - als je verwijst naar bezit van personen


Als er een komma voor who / which staat, kun je het niet vervangen door that

Slide 3 - Diapositive

Relative pronouns
Soms geeft een bijzin extra informatie die je ook helemaal weg zou kunnen laten. Deze staat tussen komma's.

Franklin, who is my nephew, is younger that I am.
Franklin is younger than I am.

Bij deze zinnen nooit that gebruiken, altijd who & which.

Slide 4 - Diapositive

Relative pronouns
Wanneer gebruik je whom?
Soms verandert who naar whom, als er een voorzetsel bij komt. 

(in het Nederlands is dit een meewerkend voorwerp en gebruiken we aan wie of voor wie)

Slide 5 - Diapositive

Relative pronouns
Soms kan je een relative pronoun ook weglaten omdat het in de zin al duidelijk is om wie of wat het gaat. 

This is the suspect (who) the police arrested yesterday.

Slide 6 - Diapositive

Relative pronouns
Whose geeft bezit aan. 
Je vertaalt het met:
- van wie
- wiens
- waarvan

Slide 7 - Diapositive

Welke RELATIVE CLAUSE past in deze zin:
I want to read the book........you gave me.
A
which, that , who
B
which, that, X
C
who, whose, whom
D
which, that

Slide 8 - Quiz

Welke RELATIVE CLAUSE past in deze zin:
The officer, ....... John told his story to, was nice
A
who, that
B
who, that, X
C
who,
D
which, that

Slide 9 - Quiz

We had spaghetti, .... is my favourite meal, for dinner last night.
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 10 - Quiz

welke 2 woorden horen bij personen?
A
who and that
B
who and which
C
which and whom

Slide 11 - Quiz

The boy ………... cat just died will stay at home today.
A
whom
B
which
C
whose
D
that

Slide 12 - Quiz

This is the woman .......
asked Tim for money yesterday.
A
who
B
which

Slide 13 - Quiz