2h-vierdenaamval-ontleden-handout-deel2

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen van afgelopen les:
1. Ik ken de woorden die bij de Der-groep horen.

2. Ik ken de woorden die bij de Ein-groep horen.

3. Ik weet hoe je de vierde naamval vindt.

4. Ik ken het schema voor de vierde naamval bij de Der-Gruppe en Ein-Gruppe.


Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

2hb: Naamvallen: 1e en 4e, der- en ein-Gruppe, oefeningen

Ga naar: www.socrative.com en klik op LOGIN rechts boven en dan op STUDENT LOGIN.
Vul vervolgens als Klassennaam in: ZAT13F4G
Vul jouw naam in: achternaam, voornaam
--> 10 Minuten
--> eerder klaar: je mag de quizlet van Wörterliste A, B of D/F maken (D/F leren is huiswerk)
timer
10:00

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Lien

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 8 - Question ouverte

Leerdoelen:

1. Je kent de voorzetsels met de vierde naamval.


2. Je kunt de vierde naamval in de zin vinden en toepassen.


Slide 9 - Diapositive

Voorbeeld:
Ich spiele morgen gegen deinen Freund Fußball.
Hast du schon die Aufgaben für unseren Lehrer gemacht?

Slide 10 - Diapositive

4e naamval met voorzetsels
goud-f-bis: 
  1. gegen = tegen
  2. ohne = zonder
  3. um = om
  4. durch = door
  5. für = voor ( bestemd voor)
  6. bis= tot
--> Na deze voorzetsels moet je ALTIJD de vierde naamval gebruiken
--> Je hoeft niet te ontleden 



Slide 11 - Diapositive

Voorzetsels 4e naamval
Na de voorzetsels met de 4e naamval verandert de vorm alleen bij de mannelijke zelfstandige naamwoorden.

1e naamval mannelijk:  der en ein
4e naamval mannelijk: den en einen

De uitgang in de 4e naamval mannelijk is dus ¨-EN¨
De rest blijft hetzelfde!



Slide 12 - Diapositive

Der- en Ein-Gruppe in schema
     mannelijk       vrouwelijk    onzijdig      meervoud
1   der Mann        die Frau       das Kind      die Kinder
4  den Mann       die Frau       das Kind      die Kinder

1   ein Mann         eine Frau     ein Kind      meine Kinder
4  einen Mann    eine Frau     ein Kind      meine Kinder
 

Slide 13 - Diapositive

Voorbeelden:
  1. Wir haben alle Spiele gegen die Franzosen (mv) gewonnen. 
  2. Sie geht durch den Garten. (m)
  3. Er ging ohne sein Portmonee (o) einkaufen.
  4. Ich habe diese Cd für meine Mutter gekauft.

Slide 14 - Diapositive

1/4 Wat is correct?

Durch welch... Tunnel (m) fahren wir jetzt? 
Schema
A
welche
B
welchen
C
welches
D
welch

Slide 15 - Quiz

2/4 Wat is correct?

Der Mann raste gegen d... Baum (m). 
Schema
A
das
B
dies
C
der
D
den

Slide 16 - Quiz

3/4 Wat is correct?

Er kopiert das Foto für jed... Schüler (m).
Schema
A
jeder
B
jede
C
jeden
D
jedes

Slide 17 - Quiz

4/4 Wat is correct?

Für dies... Mofa (o) brauche ich 500 Euro. 
Schema
A
dieses
B
diese
C
diesen
D
dieser

Slide 18 - Quiz

Leerdoelen 1/2
kennen

1. Je kent de woorden die bij de Der-groep horen. 

2. Je kent de woorden die bij de Ein-groep horen.

3. Je weet hoe je de vierde naamval vindt.

4. Je kent het schema voor de vierde naamval bij de Der-Gruppe en Ein-Gruppe.
Leerdoelen 2/2
kennen

5. Je kent de voorzetsels met de vierde naamval.

kunnen
6. Je kunt de vierde naamval in de zin vinden en toepassen.


Slide 19 - Diapositive

Nog even kort
  • eerste naamval
    = onderwerp
  • vierde naamval
    = lijdend voorwerp

  • voorzetsels + 4e naamval =goud-f-bis

  • Der-Gruppe
  • Ein-Gruppe
  • der --> den; ein --> einen

Slide 20 - Diapositive

Hoe zou je de uitleg van vandaag willen beoordelen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 21 - Quiz

Maak nu de zinnen 3 t/m 8 van B4.2, blz.10.
 Geef de uitleg zoals in de zinnen 1+2
• Stap 1: welke groep ?
• Stap 2: welk geslacht ?



Stap 3: Staat er een voorzetsel voor het zinsdeel dat ik moet ontleden?
--> Ja
• durch, für, ohne, gegen, um, bis: 4e

--> Nein (je moet de zin ontleden)
- Wie/wat + gezegde = 1e (onderwerp)
- Wie/wat + gezegde + onderwerp = 4e (lijdend voorwerp)

Slide 22 - Diapositive

Hausaufgabe (je hebt tot de les op dinsdag de tijd):
- blz. 6 t/m 9 leren = hoe heten de voorzetsels met 4e naamval (met vertaling)
 https://quizlet.com/702186739/voorzetsels-met-4e-naamval-flash-cards/
 ; herhalen: ein-Gruppe und der-Gruppe (welke woorden horen erbij + vertaling) https://quizlet.com/702186523/ein-gruppe-flash-cards/
-https://quizlet.com/702185987/der-gruppe-flash-cards/ ;
welke uitgangen in groep + naamval? (let op mannelijke woorden - de rest blijft in de 4e naamval hetzelfde...)
- Leren: H.6, Wörterliste D/F (Seite 38)
https://quizlet.com/702184523/2havo-kapitel6worterlistedf-flash-cards/

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive