Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
3M_Kapitel 3 Teil 2 Grammatik I
Kapitel 3 Grammatik I
Der- en Ein-Gruppe
1e en 4e naamval
herhalin
g
.
De voorzetsels met de 4e naamval
1 / 30
suivant
Slide 1:
Diapositive
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Cette leçon contient
30 diapositives
, avec
quiz interactifs
,
diapositives de texte
et
2 vidéos
.
La durée de la leçon est:
45 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Kapitel 3 Grammatik I
Der- en Ein-Gruppe
1e en 4e naamval
herhalin
g
.
De voorzetsels met de 4e naamval
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen 1/2
kennen
1. Je kent de
woorden
die bij de
Der-groep
horen.
2. Je kent de
woorden
die bij de
Ein-groep
horen.
3. Je weet
hoe
je de
vierde naamval
vindt.
4. Je kent het
schema
voor de vierde naamval bij de
Der-Gruppe
en
E
in-Gruppe
.
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Vidéo
Tot de ¨der-Gruppe¨ behoren:
der/die/das
dies
- (dit, die, dit, deze)
solch
- (zulke)
jed
- (ieder/elk)
welch
- (welk)
alle
(alle)
Deze woordgroepen krijgen
dezelfde
uitgangen als de lidwoorden in de
der
-
Gruppe
.
Let op: das krijgt als uitgang geen -as maar -es!
Bijvoorbeeld:
Dieses Buch
ist von mir.
Slide 4 - Diapositive
Tot de ¨ein-Gruppe¨ behoren:
ein
-
(een)
kein
-
(geen)
mein
- (mijn)
dein
- (jouw)
sein
- (zijn)
ihr
- (haar)
unser
- (ons/onze)
euer
- (jullie)
ihr
- (hun)
Ihr
- (uw)
Deze woordgroepen krijgen
dezelfde
uitgang als de
ein-Gruppe.
bezittelijke voornaamwoorden
Slide 5 - Diapositive
Plaats de woorden in de juiste groep:
Der-Gruppe
Ein-Gruppe
dieses
welche
eure
jeder
deine
Ihre
unser
keinen
die
alle
Slide 6 - Question de remorquage
Lijdend voorwerp = 4e naamval
Wie/wat + gezegde + onderwerp
Slide 7 - Diapositive
Der- en Ein-Gruppe in schema
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1 d
er
Mann di
e
Frau da
s
Kind di
e
Kinder
4 d
en
Mann di
e
Frau da
s
Kind di
e
Kinder
1 ein Mann ein
e
Frau ein Kind mein
e
Kinder
4 ein
en
Mann ein
e
Frau ein Kind mein
e
Kinder
Slide 8 - Diapositive
1/5 Als een zinsdeel onderwerp van de zin is, gebruik je ...
het onderwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:
wie/wat + gezegde
Het onderwerp is de
eerste
naamval.
A
de 1e naamval
B
de 2e naamval
C
de 3e naamval
D
de 4e naamval
Slide 9 - Quiz
2/5 Als een zinsdeel lijdend voorwerp van de zin is, gebruik je ...
Het lijdend voorwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:
wie/wat + gezegde + onderwerp
Het onderwerp is de
vierde
naamval.
A
de 1e naamval
B
de 2e naamval
C
de 3e naamval
D
de 4e naamval
Slide 10 - Quiz
3/5 Vul de juiste naamvallen in:
D... Mann sieht d... Kind.
Onderwerp (1e)
het onderwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:
wie/wat + gezegde . Dus: Wie ziet? = De man.
Lijdend voorwerp (4e)
Het lijdend voorwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:
wie/wat + gezegde + onderwerp . Dus: Wie/wat ziet de man? = het kind
Schema
A
Die Mann, das Kind
B
Der Mann, die Kind
C
Der Mann, das Kind
D
Die Mann, den Kind
Slide 11 - Quiz
4/5 Vul de juiste naamvallen in:
D... Frau kauft ein... Tasche.
Onderwerp (1e)
het onderwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:
wie/wat + gezegde . Dus: Wie/wat koopt? = De vrouw
Lijdend voorwerp (4e)
Het lijdend voorwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:
wie/wat + gezegde + onderwerp . Dus: Wie/wat koopt de vrouw? = een tas
Schema
A
Die Frau, ein Tasche
B
Die Frau, einen Tasche
C
Die Frau, eine Tasche
D
Die Frau, einer Tasche
Slide 12 - Quiz
5/5 Vul de juiste naamvallen in:
D... Junge sieht d... Hund.
Onderwerp (1e)
het onderwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:
wie/wat + gezegde . Dus: Wie ziet? = De jongen.
Lijdend voorwerp (4e)
Het lijdend voorwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:
wie/wat + gezegde + onderwerp . Dus: Wie/wat ziet de jongen? = de hond.
Schema
A
Der Junge, den Hund
B
Das Junge, der Hund
C
Der Junge, der Hund
D
Den Junge, den Hund
Slide 13 - Quiz
Leerdoelen 2/2
kennen
5. Je kent
de voorzetsels
met de
vierde
naamval
.
kunnen
6. Je kunt
de vierde naamval
in de zin
vinden
en
toepassen
.
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Vidéo
4e naamval met voorzetsels
DOFEGUB:
durch = door
ohne = zonder
für = voor ( bestemd voor)
entlang = langs ( staat achter het woord)
gegen = tegen
um= om
bis= tot
Slide 16 - Diapositive
Voorzetsels 4e naamval
Na de voorzetsels met de 4e naamval verandert de vorm
alleen
bij de
mannelijke zelfstandige naamwoorden.
1e naamval mannelijk: der en ein
4e naamval mannelijk: d
en
en ein
en
De uitgang in de 4e naamval mannelijk is dus ¨
-
EN
¨
De rest blijft hetzelfde!
Slide 17 - Diapositive
Der- en Ein-Gruppe in schema
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1 d
er
Mann di
e
Frau da
s
Kind di
e
Kinder
4 d
en
Mann di
e
Frau da
s
Kind di
e
Kinder
1 ein Mann ein
e
Frau ein Kind mein
e
Kinder
4 ein
en
Mann ein
e
Frau ein Kind mein
e
Kinder
Slide 18 - Diapositive
Voorbeelden:
Wir haben alle Spiele
gegen
die Franzosen (mv) gewonnen.
Sie geht
durch
d
en
Garten. (m)
Er ging
ohne
sein Portmonee (o) einkaufen.
Ich habe diese Cd
für
mein
e
Mutter gekauft.
Slide 19 - Diapositive
1/4 Wat is correct?
Durch welch... Tunnel (m) fahren wir jetzt?
Schema
A
welche
B
welchen
C
welches
D
welch
Slide 20 - Quiz
2/4 Wat is correct?
Der Mann raste gegen d... Baum (m).
Schema
A
das
B
dies
C
der
D
den
Slide 21 - Quiz
3/4 Wat is correct?
Er kopiert das Foto für jed... Schüler (m).
Schema
A
jeder
B
jede
C
jeden
D
jedes
Slide 22 - Quiz
4/4 Wat is correct?
Für dies... Mofa (o) brauche ich 500 Euro.
Schema
A
dieses
B
diese
C
diesen
D
dieser
Slide 23 - Quiz
Leerdoelen 1/2
kennen
1. Je kent de
woorden
die bij de
Der-groep
horen.
2. Je kent de
woorden
die bij de
Ein-groep
horen.
3. Je weet
hoe
je de
vierde
naamval
vindt
.
4. Je kent het
schema
voor de
vierde
naamval
bij de
Der
-
Gruppe
en
Ein
-
Gruppe
.
Leerdoelen 2/2
kennen
5. Je kent
de voorzetsels
met de
vierde
naamval
.
kunnen
6. Je kunt
de vierde naamval
in de zin
vinden
en
toepassen
.
Slide 24 - Diapositive
Het leerdoelen-rad der wonderen
Wie krijgen de eer om een leerdoel
te mogen beantwoorden?
Voor elk leerdoel (1 t/m 5) zoeken we
één (1) leerling.
Succes!
Slide 25 - Diapositive
Beantwoord het leerdoel
dat je toegewezen hebt gekregen.
timer
2:00
Slide 26 - Question ouverte
Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 27 - Question ouverte
Hoe zou je de uitleg van vandaag willen beoordelen?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 28 - Quiz
Nog even kort
eerste naamval
= onderwerp
vierde naamval
= lijdend voorwerp
voorzetsels 4e naamval
DOFEGUB
Der-Gruppe
Ein-Gruppe
der --> den
Slide 29 - Diapositive
An die Arbeit!
Kapitel 3 Grammatik I
Deze oefeningen maak je online.
Bij vragen chat je in het chatvenster met je docente!
Let op na de vakantie:
Formatieve toets! [leren]
Slide 30 - Diapositive
Plus de leçons comme celle-ci
1e/4e nv ontleden + voorzetsels 4e nv
Novembre 2024
- Leçon avec
26 diapositives
Duits
Middelbare school
vmbo t, havo, vwo
Leerjaar 2,3
1e/4e nv ontleden + voorzetsels 4e nv
Mai 2021
- Leçon avec
26 diapositives
Duits
Middelbare school
vmbo t, havo, vwo
Leerjaar 2,3
2VM_Grammatik I
Mars 2023
- Leçon avec
26 diapositives
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Herhaling 1e/4e nv + voorzetsels 4e nv
Mars 2021
- Leçon avec
26 diapositives
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Oefentoets naamvallen-2
Août 2023
- Leçon avec
15 diapositives
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
week 45 / grammatica
Novembre 2022
- Leçon avec
30 diapositives
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
17-5- 3vm 1e/4e nv ontleden
Mai 2022
- Leçon avec
32 diapositives
Duits
Middelbare school
vmbo t, havo, vwo
Leerjaar 2,3
3M Kapitel 3 Naamvallen 1e en 4e Herhaling
Février 2022
- Leçon avec
23 diapositives
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3