Korte herhaling zinsontleding

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Wat is de eerste stap bij zinsontleding?

1. de persoonsvorm zoeken
2. het onderwerp zoeken
3. het gezegde benoemen
4. zinsdelen maken

Uit hoeveel zinsdelen bestaat de volgende zin:

Volgende week begint op school de toetsweek.

Volgende week begint op school de toetsweek. 

• Volgende week / begint / op school / de toetsweek. 

Stappenplan zinsontleding 

1. Onderstreep de persoonsvorm 

2. Verdeel de zin in zinsdelen

3. Zoek en benoem het gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk)

4. Zoek en benoem het onderwerp

5. Zoek en benoem het lijdend voorwerp

6. Zoek en benoem het meewerkend voorwerp

Benoem het gezegde in de volgende zin:

De leerlingen moeten veel leren voor de toetsweek.

De leerlingen zijn erg druk voor de toetsweek.

1. zijn = wg
2. zijn = ng
3. zijn erg druk = ng

De leerlingen maken in de toetsweek veel toetsen.

Wat is het onderwerp?

1. de leerlingen
2. in de toetsweek
3. veel toetsen

Gisteren waren de verkiezingen voor de Tweede Kamer.
Benoem de pv, het gezegde en het ond.

Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (zoals op, in, aan, met, voor e.d.).

1. waar
2. niet waar

Bewoners / moeten / hun huis / goed / beveiligen / tegen indringers.

Het gezegde in deze zin =

1. moeten = wg
2. moeten beveiligen = wg
3. moeten beveiligen = ng

Bewoners / moeten / hun huis / goed / beveiligen / tegen indringers.

hun huis =

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp
3. meewerkend voorwerp

Mijn oude juf / stuur / ik / altijd / een verjaardagskaart / voor haar verjaardag.

Lijdend voorwerp =

1. Deze zin heeft geen lv.
2. mijn oude juf
3. ik
4. een verjaardagskaart

Het meisje stuurde haar oma gisteren een berichtje.

Uit hoeveel zinsdelen bestaat de zin?

1. 4
2. 5
3. 6

Een zinsdeel met 'aan' of 'voor' is altijd een meewerkend voorwerp.

1. waar
2. niet waar

De man hangt zijn jas aan de kapstok.

Welke uitspraak klopt?
aan de kapstok =

1. lijdend voorwerp
2. meewerkend voorwerp
3. geen lijdend voorwerp en geen meewerkend voorwerp

Het meisje stuurde haar oma gisteren een berichtje.

Benoem de zinsdelen 'haar oma' en 'een berichtje'

1. haar oma = lv een berichtje = ond
2. haar oma = mv een berichtje = ond
3. haar oma = mv een berichtje = lv
4. haar oma = ond het meisje = mv