Vwo 3 - Woche 38 - Stunde 1

Vwo 3 - Woche 38 - Stunde 1
Berlin
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Vwo 3 - Woche 38 - Stunde 1
Berlin

Slide 1 - Diapositive

Planung
      
Wochenaufgaben checken

Wiederholung Grammatik:
  • Personalpronomen 4e naamval
  • voorzetsels 4e naamval

Neue Grammatik: 
  • Personalpronomen 3e naamval
  • voorzetsels 3e naamval
Ziele

  • Je kunt het persoonlijk en vragend voornaamwoord in de derde naamval gebruiken.

  • Je kunt de voorzetsels met de derde naamval gebruiken.

Slide 2 - Diapositive

Wochenaufgaben
Af: K9

  • Paragraf D: Lesen
  • Paragraf H: Lesen
Kennen: K9 in slim stampen (80% of>)
  • Paragraf B kies 3 & invul 3
  • Paragraf D
  • Paragraf H

Slide 3 - Diapositive

Welke voorzetsels met
4e naamval ken je?

Slide 4 - Carte mentale

voorzetsels 4e naamval
durch - door
für - voor
gegen - tegen
ohne - zonder
um - om
bis - tot 
entlang - langs
Ich habe das (voor haar) gemacht.
--> für +4 = sie

Eselsbrücke = DOFEGUB

Slide 5 - Diapositive

Welke
persoonlijk voornaamwoorden
in het Duits ken je?

Slide 6 - Carte mentale


Persoonlijk voornaamwoord 1e en 4e  naamval

1e naamval: Nominativ
 ik          jij         hij        zij        het       wij      jullie      zij         u
 ich       du       er         sie        es       wir      ihr          sie      Sie 

4e naamval: Akkusativ
mij       jou      hem    haar    het      ons     jullie     hun/hen     u  
mich   dich   ihn       sie       es        uns     euch          sie         Sie


Slide 7 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval 

Na de voorzetsels die bij de 4e naamval horen, staat het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval. In het Nederlands kennen we een vergelijkbare verandering. 

Bijvoorbeeld:
Welches Glas ist für mich? --> Welk glas is voor mij?
Ohne ihn kann ich es nicht. --> Zonder hem kan ik het niet. 
Es geht nicht immer um dich --> Het gaat niet altijd om jou.

Slide 8 - Diapositive

Het vragend voornaamwoord  "wie"  
Ook het vragend voornaamwoord ''wie'' kan in het Duits van vorm veranderen. 

1e naamval: wie =  wer     -->     Wie is dat?      -->      Wer ist das?     

4e naamval: wie = wen  -->   Voor wie is dat? -->  Für wen ist das?


Slide 9 - Diapositive

       Vertaal de voorzetsels
door
voor
tegen
zonder 
om
tot
durch 
  für
gegen
ohne
um
bis

Slide 10 - Question de remorquage

Personalpronomen Akkusativ (4e naamval)
mich
es
uns
euch
sie (mv)
sie (ev)
dich
Sie
ihn
wen?
mij
haar
wij
jou
hen
het
jullie
u
hem
wie?

Slide 11 - Question de remorquage


Für w.... (wie) hast du diese Geschenke gekauft?
A
wer
B
wen
C
wem
D
wessen

Slide 12 - Quiz


Durch ... (hem) habe ich viel gelernt
A
er
B
es
C
ihr
D
ihn

Slide 13 - Quiz


Diesen Samstag spielen wir gegen ... (jullie).
A
ihr
B
euch
C
uns
D
Sie

Slide 14 - Quiz


Ohne ... (jou) weiß ich nicht, was ich machen soll.
A
mich
B
du
C
dich
D
dein

Slide 15 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord 3e naamval

Naast de 1e en 4e naamval kent het Duits ook een 3e naamval. De persoonlijk voornaamwoorden kunnen ook in de 3e naamval staan. Dit gebeurt na een aantal vaste voorzetsels met de 3e naamval. 

Bijvoorbeeld:

Ich gehe mit dir einkaufen. --> Ik ga met jou boodschappen doen.
Ich bin noch nie bei dir zu Hause gewesen --> Ik ben nog nooit bij jou thuis geweest. 

Slide 16 - Diapositive

voorzetsels 3e naamval
mit = met
nach = na, naar  (geografisch --> Ich fahre nach Berlin) 
bei = bij
seit = sinds
von = van, door
zu = naar  (personen --> Ich gehen zu meinen Freunden.)
aus = uit
außer = behalve
entgegen = tegemoet
gegenüber = tegenover

Slide 17 - Diapositive


Persoonlijk voornaamwoord 3e naamval (Dativ)

3e naamval: Dativ

mij       jou      hem      haar     het      ons      jullie        hun/hen      u  
mir      dir        ihm       ihr       ihm      uns     euch         ihnen        Ihnen



Slide 18 - Diapositive

Paragraf E: Grammatik
Selbstständig machen: Aufgabe 20 t/m 27
Hilfsmittel: Übersicht Grammatik A & B
Zeit: 25 Minuten
Mit Unterstützung:  naam plaats in binnencirkel

Fertig= 
  • Slim stampen B 
  • Slim stampen E
  • Lernliste D-N
timer
25:00

Slide 19 - Diapositive

Sleep het Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval
mij
jou
hem
jullie
haar
ons
het
hen
u
mir
uns
ihm
ihm
ihr
dir
euch
ihnen
Ihnen

Slide 20 - Question de remorquage

Hoe gaat het oefenen met de 3e naamval?
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Sondage

Nächste Stunde
Grammatik: 3e naamval

Wortschatz üben

Slide 22 - Diapositive

Gehst du mit ...... (ons) nach Berlin?
A
wir
B
ons
C
uns
D
sie

Slide 23 - Quiz

Du bist nach ..... (hem) an der Reihe.
A
er
B
ihm
C
ihr
D
ihn

Slide 24 - Quiz

Mit ..... (wie) hast du gestern geredet?
A
wie
B
wer
C
wem
D
wen

Slide 25 - Quiz

Ich bekomme noch Geld von ...... (jullie)
A
ihr
B
euch
C
euer
D
sie

Slide 26 - Quiz

Wartest du? Ich komme gleich zu ..... (jou)
A
dir
B
dich
C
du
D
mich

Slide 27 - Quiz