TC A2 herhaling les 3 woe 31-1

TC A2 herhaling 
Zinnen maken met: om-of-omdat-als-dat
Meervouden maken
Scheidbare werkwoorden gebruiken
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2ISK

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

TC A2 herhaling 
Zinnen maken met: om-of-omdat-als-dat
Meervouden maken
Scheidbare werkwoorden gebruiken

Slide 1 - Diapositive

Ik kijk op internet, omdat ....  
(zoeken - baan)

antwoord:
Ik kijk op internet, omdat ik een baan zoek. 


 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

omdat   -   als

Slide 4 - Diapositive

Maak de zin af:
Ik eet geen vlees, omdat....

Slide 5 - Question ouverte

Ik houd van katten, omdat...

Slide 6 - Question ouverte

Ik ga niet naar buiten als....

Slide 7 - Question ouverte

Ik ben gelukkig als....

Slide 8 - Question ouverte

Zinnen met dat en als
  • Zijn vriend zegt dat      hij de beste van hun team is.
  • Hij denkt dat      Tom in het eerste team gaat spelen.
  • De trainer vraagt of      Tom wel eens over en voetbalcarrière droomt.
Waar staan de werkwoorden
Waar staat wie/wat?
Of: na een vraag. Dat: nadat iets gezegd is.

Slide 9 - Diapositive

Waar staan de werkwoorden?
Zijn vriend zegt dat     hij   de beste van hun team   is.
Hij denkt dat     Tom   in het eerste team   gaat spelen.
De trainer vraagt of    Tom   wel eens over en voetbalcarrière droomt
Dus... waar staan de werkwoorden na   - hij zegt dat ....
                                                                                 - hij denkt dat ....
                                                                                 - hij vraagt of ....

Slide 10 - Diapositive

Maak de zin af:
Ik vraag aan mijn moeder of.....

Slide 11 - Question ouverte

Hij vraagt aan zijn broer of....

Slide 12 - Question ouverte

Mijn vader zegt altijd dat.......

Slide 13 - Question ouverte

De juf zegt dat......

Slide 14 - Question ouverte

Slide 15 - Vidéo

Na om .... te schrijf je het hele werkwoord. 
Het hele werkwoord staat op de laatste plaats.
Asriël gaat naar school om te leren.
Ik ga naar de bakker om brood te kopen.
Stelt iemand een vraag met waarvoor? 
Dan kun je antwoord geven met om ... te.
Waarvoor ga je naar school? Om Nederlands te leren.
Waarvoor gebruik je je pen? Om te schrijven.

Slide 16 - Diapositive

Ik pak een lepel om.....

Slide 17 - Question ouverte

Ik pak een pen om....

Slide 18 - Question ouverte

Luister goed
De woorden aan de linkerkant hebben allemaal een lange klank
aa / oo/ uu/ oo /ie/, maar je schrijft ze met één letter.

Om de lange klank te behouden, schrijf je in het meervoud een komma voor de s.

kilo’s

menu's

panda's

kiwi’s

guppy’s

Slide 19 - Diapositive

de e doet niet mee
Bij woorden op -ee en -ie is dit niet nodig.

Daarom schrijf je de s in die gevallen aan het woord vast.

tralies

abonnees

dictees

toffees

tralies

guppy’s

Slide 20 - Diapositive

De laatste klank is lang
De laatste letter is a, i, o, y of u

Dan apostrof s --> 's
piano's

Slide 21 - Diapositive

Hoe type je een 's?
1
2
3

Slide 22 - Diapositive

1 varken, 2 .....

Slide 23 - Question ouverte

1 menu, 2......

Slide 24 - Question ouverte

1 sleutel, 2......

Slide 25 - Question ouverte

1 wc, 2.....

Slide 26 - Question ouverte

1 metro, 2.......

Slide 27 - Question ouverte

Ik weet nu de regels voor 's
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Sondage

Hoe vervoeg je een scheidbaar werkwoord?
Je schrijft eerst het werkwoord. Het andere woord staat op de laatste plaats in de zin.
Ik maak de keuken schoon
De trein komt om 10:00 uur aan
Wij denken eerst na

Slide 29 - Diapositive

Twee werkwoorden
Staan er twee werkwoorden in de zin? Dan schrijf je het scheidbare werkwoord als één woord. Het scheidbare werkwoord staat op de laatste plaats in de zin. 



Slide 30 - Diapositive

Wat is het hele werkwoord?
De docent legt de opdracht uit.

Slide 31 - Question ouverte

Wat is het hele werkwoord?
Ik schrijf de woorden op.

Slide 32 - Question ouverte

Schrijf de goede vorm van het werkwoord.
Ik ___ de som ___ (uitleggen).

Slide 33 - Question ouverte

Maak een zin met deze werkwoorden

Slide 34 - Diapositive