Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
3T Lo2
Oefentoets!
Slide 1 - Diapositive
Oefentoets
Deze toets is om te oefen. Vul de vragen zo goed mogelijk in Je mag de reader erbij gebruiken
Slide 2 - Diapositive
Duurloop
Slide 3 - Diapositive
Je hebt een rondje van 6 km gelopen. Je hebt er 36 minuten over gedaan. Hoeveel km per uur heb je gelopen?
A
12 kilometer per uur
B
10 Kilometer per uur
C
8 kilometer per uur
Slide 4 - Quiz
Je doet mee aan de Calandloop (5 km). Wat moet je vooral niet doen als je op jouw best wil presteren?
A
Een dag voor de wedstrijd rust nemen en niet trainen
B
2 dagen voor de wedstrijd 6 kilometer op hoog tempo lopen om over te compenseren.
C
De dag van te voren veel koolhydraten eten zoals pasta
Slide 5 - Quiz
Hoe ziet een interval training er uit?
A
Telkens een langere afstand lopen op hetzelfde tempo
B
Starten op een laag tempo en gedurende de training steeds versnellen
C
Een laag tempo afwisselen met een extra hoog tempo
Slide 6 - Quiz
Softbal
Slide 7 - Diapositive
Hoeveel spelers staan er bij softbal van één team in het veld?
A
7
B
8
C
9
D
10
Slide 8 - Quiz
Wanneer wordt er bij softbal gewisseld?
A
Als alle spelers van een team hebben geslagen
B
Alle spelers hebben geslagen plus 1 extra speler om lopers die nog op de honken staan binnen te slaan
C
Als de derde speler is uitgemaakt
Slide 9 - Quiz
Softbal
Slide 10 - Diapositive
Wanneer scoor je bij badminton een punt?
A
Als je de shuttle in het speelveld van de tegenstander op de grond slaat
B
Als de tegenstander met zijn lichaam of met zijn racket het net raakt.
C
Als de tegenstander de shuttle twee maal achter elkaar raakt
D
Alle antwoorden zijn juist
Slide 11 - Quiz
Je slaat de shuttle. De shuttle raakt het net en komt daarna in het veld van de tegenstander op de grond.
A
Dit is een net-fout.
Er moet opnieuw worden geserveerd
B
Dit mag. Je scoort een punt
Slide 12 - Quiz
Turnen
Slide 13 - Diapositive
Vormspanning is het aanspannen van je spieren voor het maken van een beweging. Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 14 - Quiz
Dit is een goede methodische opbouw: 1. Een handstand in de vrije ruimte. 2. Een handstand tegen de muur. 3. Een handstand achteruit oplopen tegen de muur
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quiz
Dans
Slide 16 - Diapositive
Wat bedoelen we met de term ‘expressie’ bij dans?
A
Kleding dragen die past bij het nummer dat je danst
B
Dat het geen ongelukje is maar een expressie
C
Gezichtsuitdrukking
D
Groot bewegen
Slide 17 - Quiz
Wat betekend BPM?
Slide 18 - Question ouverte
Atletiek
Slide 19 - Diapositive
Is kogelstoten een Olympische sport?
A
Ja
B
Nee
C
Vroeger wel, maar nu niet meer
Slide 20 - Quiz
Hoe gaan hoogspringers over de lat?
A
Bij hoogspringen gaan de sporters met hun buik naar beneden over de lat, zodat ze zichzelf kunnen laten landen met een koprol
B
Bij hoogspringen gaan de sporters met hun rug naar beneden over de lat, zodat hun tenen de lat niet meenemen
C
Bij hoogspringen gaan de sporters met hun rug naar beneden over de lat, zodat hun rug hol is en hun benen omhoog worden gegooid
Slide 21 - Quiz
Kickboxen
Slide 22 - Diapositive
Bij kickboksen in Nederland mag je de tegenstander geen elleboogstoten en kopstoten geven. Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar
C
Alleen als je tegen Rico Verhoeven vecht
Slide 23 - Quiz
In een basis kickbokshouding
A
Is jouw linker vuist het dichts bij de tegenstander als je met je linker voet voor staat.
B
Is jouw rechter vuist het dichts bij de tegenstander als je met je linker voet voor staat
Slide 24 - Quiz
Lo2 als vak
Slide 25 - Diapositive
Bij Lo2 leer je:
A
Beter bewegen in sportverband
B
Krijg je verdieping op verschillende sporten
C
Leer je organiseren en leiding geven
D
Alle antwoorden zijn waar
Slide 26 - Quiz
Met Lo2 in je vakkenpakket sluit je niet goed aan bij de vervolgopleiding