Woensdag 27 januari

De kok kneedt het deeg, ____ hij een taart wil bakken.
A
omdat
B
zodat
C
totdat
D
terwijl
1 / 20
suivant
Slide 1: Quiz
TaalBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

De kok kneedt het deeg, ____ hij een taart wil bakken.
A
omdat
B
zodat
C
totdat
D
terwijl

Slide 1 - Quiz

____ het deeg niet goed gekneed was, mislukte de taart.

A
Totdat
B
Nadat
C
Doordat
D
Terwijl

Slide 2 - Quiz

We kneedden het deeg goed, ___ de taart niet mislukt.
A
terwijl
B
voordat
C
nadat
D
zodat

Slide 3 - Quiz

____ we de taart gaan maken, zetten we de oven aan.
A
nadat
B
terwijl
C
voordat
D
totdat

Slide 4 - Quiz

_____ we de oven hebben aangezet, maken we de taart.
A
Nadat
B
Omdat
C
Voordat
D
Terwijl

Slide 5 - Quiz

____ de taart gaar is, spelen we een spelletje.
A
Voordat
B
Totdat
C
Terwijl
D
Omdat

Slide 6 - Quiz

De bel ging, ________ ik in vergadering was.
A
doordat
B
voordat
C
totdat
D
terwijl

Slide 7 - Quiz

De zon ging onder, ________ hij de hele dag had geschenen.
A
voordat
B
nadat
C
terwijl
D
totdat

Slide 8 - Quiz

De stroom viel uit, __________ de elektriciteitsdraden waren geraakt.
A
omdat
B
terwijl
C
voordat
D
nadat

Slide 9 - Quiz

_____ je naar school gaat, moet je jouw tanden poetsen.
A
Terwijl
B
Voordat
C
Nadat
D
Omdat

Slide 10 - Quiz

De jongen _______ om geld. (vragen, vt)

Slide 11 - Question ouverte

Mustafa _________ de brief. (bewaren, vt)

Slide 12 - Question ouverte

De oprichters __________ heel goed wat zij deden. (weten, vt)

Slide 13 - Question ouverte

Alexander _______________ zijn vinger. (verbranden, vt)

Slide 14 - Question ouverte

De jongens ____________ op het water. (surfen, vt)

Slide 15 - Question ouverte

Hij __________ een speciaal persoon. (ontmoeten, vt)

Slide 16 - Question ouverte

De zuster ___________ de zieke man. (verplegen, vt)

Slide 17 - Question ouverte

De auto __________ snelheid. (verminderen, tt)

Slide 18 - Question ouverte

De meisjes _______ het brood in hun soep. (dopen, tt)

Slide 19 - Question ouverte

De kinderen ___________ het boek uit. (lezen, vt)

Slide 20 - Question ouverte