Werkwoordspelling 1F

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 6

Werkwoordspelling 1F

lessonup.app/code

Dit kun je al!

Je kunt de persoonsvorm vinden in een zin.

Je kunt het onderwerp vinden in een zin.

Je kunt vertellen in welke tijd de zin geschreven staat.

Je hebt nodig:

- je wisbordje en stift

Op welke manier vind je de persoonsvorm in een zin?

De meester staat voor de klas.

1. persoonsvorm: De meester
2. persoonsvorm: staat
3. persoonsvorm: de klas.
4. Er zit geen persoonsvorm in.

Dit ga je leren!

Je leert de stam van een werkwoord schrijven.

Je leert de persoonsvorm tegenwoordige tijd schrijven met behulp van het werkwoordschema.

Je leert de persoonvorm verleden tijd schrijven met behulp van het werkwoordschema. 

tegenwoordige tijd en verleden tijd

Ik doe het voor

De stam is de ik - vorm van het werkwoord.

werken - ik werk              De stam is werk

vinden - ik vind                 De stam is vind

redden - ik red                  De stam is red

fietsen - ik fiets                De stam is fiets

We oefenen samen: wisbordje

Schrijf de stam op van de volgende werkwoorden:

denken

branden

lopen

weten

tegenwoordige tijd en verleden tijd

Ik doe het voor

De stam is de ik - vorm van het werkwoord.
Wanneer je de stam weet, kan je werkwoorden in de tegenwoordige tijd en verleden tijd juist schrijven. 

werken - ik werk              tt: werk            vt: werkte 

redden - ik red                 tt: ik red           vt: ik redde

fietsen - ik fiets                tt: ik fiets        vt: ik fietste
Let op: je hebt soms ook woorden die al van klank veranderen. 

We oefenen samen: wisbordje

Schrijf de ik-vorm tegenwoordige tijd en verleden tijd op:

denken

branden

lopen

weten

Ik doe het voor.

kneden                    

Ik (stam) kneed het deeg.      

Kneed jij (stam) het deeg?     

Piet  (stam + t) kneedt het deeg.   

De pieten (hele werkwoord) kneden het deeg.  

We doen het samen: wisbordje

Vul de juiste vorm van het werkwoord rijden in de tegenwoordige tijd. 

1. De Sint .......... met zijn paard over de daken.

2. ............. jullie ook paard?

3. Ik ............... geen paard.

We doen het samen: wisbordje

Vul de juiste vorm van het werkwoord fietsen in de verleden tijd in. 

1. Mijn vader .......... naar zijn werk.

2. ............. jullie ook via het bos naar school?

3. Ik ............... op mijn nieuwe fiets.

vinden (tegenwoordige tijd)

Hij .......... het Sinterklaasfeest erg spannend.

vinden (tegenwoordige tijd)

........... je zusje het cadeautje leuk?

bezoeken (tegenwoordige tijd)

Mijn oom en tantes .............. elk jaar mijn verjaardag.

Nog een paar tips

• Is het de persoonsvorm?
• Nee > gewone regels
• Ja, de persoonsvorm t.t. heeft maar 3 keuzes: stam, stam + t of het hele werkwoord
• Twijfel je? SMURF het dan! 

Ik kan de stam van een werkwoord schrijven.

😒🙁😐🙂😃

Ik weet welke regels ik moet gebruiken om de persoonsvorm tegenwoordige tijd te schrijven.

😒🙁😐🙂😃