Toets Wat is maatschappijleer 1.1 t/m 1.4 2024

Maatschappijleer
Mavo 3 

Hoofdstuk Wat is Maatschappijleer?
1.1 t/m 1.4
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Maatschappijleer
Mavo 3 

Hoofdstuk Wat is Maatschappijleer?
1.1 t/m 1.4

Slide 1 - Diapositive

Welk antwoord past bij het begrip gedragsregel?
A
een regel die ervoor zorgt dat we rekening houden met anderen
B
een geschreven regel waar iedereen zich aan moet houden
C
iets waaraan je moet houden, anders krijg je een boete
D
een afspraak die je met elkaar maakt over wat wel en niet mag

Slide 2 - Quiz

Welk antwoord past bij het begrip wet?
A
een ongeschreven regel waar iedereen zich aan moet houden
B
een afspraak die we met elkaar maken
C
een geschreven regel waar iedereen zich aan moet houden
D
een regel die ervoor zorgt dat we rekening houden met anderen

Slide 3 - Quiz

Welk antwoord past bij het begrip maatschappijleer?
A
leren over de samenleving
B
leren hoe de maatschappij in elkaar zit en hoe mensen erin samenleven
C
leren over verschillende maatschappijen en politieke systemen
D
leren over alle wetten en welke rechten je hebt

Slide 4 - Quiz

Iedereen is van anderen afhankelijk. Geef drie verschillende voorbeelden van mensen van wie jij afhankelijk bent.

Slide 5 - Question ouverte

Samenleven doe je in het groot en in het klein. Geef een voorbeeld van samenleven in het klein.

Slide 6 - Question ouverte

Samenleven doe je in het groot en in het klein. Geef een voorbeeld van samenleven in het groot.

Slide 7 - Question ouverte

Wie van deze personen hoort NIET bij je sociale omgeving
A
Je broertje
B
Je muziekleraar
C
De keeper van je voetbalteam
D
De supermarktmedewerker waar je snoep koopt

Slide 8 - Quiz

Burgerschap is actief deelnemen aan de maatschappij. Hoe kan je dit doen?
A
Door boodschappen te doen voor je buurman
B
Door een straatfeest te organiseren
C
Door te begrijpen hoe democratie werkt en hoe je zelf invloed kan uitoefenen
D
Door vrijwilligerswerk

Slide 9 - Quiz

Leg het verschil uit tussen je sociale omgeving en de samenleving

Slide 10 - Question ouverte

Is dit een wet of een gedragsregel:
Je hebt geen pet op in de klas
A
Wet
B
Gedragsregel

Slide 11 - Quiz

Is dit een wet of een gedragsregel:
Je fietst niet door rood
A
Wet
B
Gedragsregel

Slide 12 - Quiz

Welk antwoord past bij het begrip waarde?
A
een regel die ervoor zorgt dat we rekening houden met anderen
B
hoe jij en anderen zich moeten gedragen
C
principe die je belangrijk vindt in het leven
D
vrijheid

Slide 13 - Quiz

Welk antwoord past bij het begrip norm?
A
principe die je belangrijk vindt in het leven
B
een regel die ervoor zorgt dat we rekening houden met anderen
C
vrijheid
D
een regel over hoe jij en anderen zich moeten gedragen

Slide 14 - Quiz

Welke drie waarden staan centraal in de Nederlandse maatschappij?
A
vrijheid, gelijkheid en broederschap
B
vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit
C
geld, respect en familie
D
verantwoordelijkheid, geluk en gezondheid

Slide 15 - Quiz

Welk antwoord past bij het begrip belang?
A
het voordeel dat je ergens bij hebt
B
en regel die ervoor zorgt dat we rekening houden met anderen
C
een principe die je belangrijk vindt in het leven
D
de mogelijkheid om het gedrag van anderen te beïnvloeden

Slide 16 - Quiz

Welk antwoord past bij het begrip belangentegenstelling?
A
de mogelijkheid om het gedrag van andere te beïnvloeden
B
niet iedereen heeft dezelfde kansen in de samenleving
C
dat je verschillende dingen belangrijk kan vinden
D
het belang van de een botst met het belang van de ander

Slide 17 - Quiz

Welk antwoord past bij het begrip macht?
A
de mogelijkheid om het gedrag van anderen te beïnvloeden
B
het voordeel dat je ergens bij hebt
C
principe die je belangrijk vindt in het leven
D
dat je meer mag dan een ander

Slide 18 - Quiz

Welk antwoord past bij het begrip machtsmiddelen
A
het voordeel dat je ergens bij hebt
B
middelen waarmee je het gedrag van anderen kunt beïnvloeden
C
het gebruik van geweld
D
niet iedereen heeft dezelfde kansen in de samenleving

Slide 19 - Quiz

Welk antwoord past bij het begrip sociale ongelijkheid?
A
niet iedereen is even sociaal
B
sommige mensen zijn beter dan anderen
C
iedereen heeft dezelfde kansen in de samenleving
D
niet iedereen heeft dezelfde kansen in de samenleving

Slide 20 - Quiz

Welke waarde vind jij passen bij de volgende nieuwskop: Helmplicht voor fatbike.

Slide 21 - Question ouverte

Formuleer een norm bij de volgende waarde: "vrijheid"

Slide 22 - Question ouverte

Welk van de volgende zaken is GEEN machtsmiddel.
A
Je geld of je bezit
B
Het gebruik van geweld
C
Je sociale positie
D
Je hobby

Slide 23 - Quiz

Welk van deze zaken is NIET nodig om iets een maatschappelijk probleem te maken
A
Media aandacht
B
Politiek moet met een oplossing komen
C
Veel mensen moeten er last van hebben
D
Het moet om een grote verandering gaan

Slide 24 - Quiz

Welk antwoord past bij het begrip dilemma?
A
een lastige keuze tussen twee dingen die allebei voordelen of juist nadelen hebben
B
de mogelijkheid om het gedrag van andere te beïnvloeden
C
middelen waarmee je het gedrag van andere kunt beïnvloeden
D
Een keuze waarin geen voor- en nadelen zijn

Slide 25 - Quiz

Noem een maatschappelijk probleem.

Slide 26 - Question ouverte

Welk antwoord past bij het begrip informatie?
A
iets wat echt gebeurd is en wat je dus kunt bewijzen
B
alles wat je kennis geeft over iets of iemand
C
iets wat je nodig hebt om een mening te vormen
D
redenen waarmee je kunt onderbouwen waarom je iets vindt

Slide 27 - Quiz

Welk antwoord past bij het begrip kritisch denken?
A
iets wat echt gebeurd is en wat je dus kunt bewijzen
B
Zorgvuldig omgaan met informatie om je mening te bepalen
C
iets wat je nodig hebt om een mening te vormen
D
redenen waarmee je kunt onderbouwen waarom je iets vindt

Slide 28 - Quiz

Welk antwoord past bij het begrip mening?
A
iets wat echt is
B
een feit
C
wat je van iets vindt
D
hoe je iets onderbouwd

Slide 29 - Quiz

Welk antwoord past bij het begrip feit?
A
iets wat echt gebeurd is en wat je dus kunt bewijzen
B
iets wat echt gebeurd is
C
wat je van iets vindt
D
waar je iets mee kunt onderbouwen

Slide 30 - Quiz

Welk antwoord past bij het begrip argument?
A
iets wat echt gebeurd is en wat je dus kunt bewijzen
B
zorgen dat een ander begrijpt wat je van iets vindt
C
wat je van iets vindt
D
redenen waarmee je kunt onderbouwen waarom je iets vindt

Slide 31 - Quiz

Einde

Slide 32 - Diapositive