herhaling hoofdstuk 1, deel 2

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden? (in het Nederlands)
1 / 37
suivant
Slide 1: Question ouverte
FransMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden? (in het Nederlands)

Slide 1 - Question ouverte

Welke bezittelijke voornaamwoorden ken je in het Frans?

Slide 2 - Question ouverte

Je vous présente .... famille.
A
Mon
B
ma
C
mes

Slide 3 - Quiz

... parents sont divorcés
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 4 - Quiz

J'habite chez ... père.
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 5 - Quiz

J'ai aussi un frère. ... nom est David.
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 6 - Quiz

David et ... amie habitent à Marseille
A
son
B
sa
C
ses

Slide 7 - Quiz

Et comment est ... famille?
A
ton
B
ta
C
tes

Slide 8 - Quiz

uitbreiding
We hebben ook de meervouds-vormen behandeld. Een korte reminder:


enkelvoud
meervoud
ons / onze
notre
nos
jullie / uw
votre
vos
hun
leur
leurs

Slide 9 - Diapositive

vul in : votre / vos
... soeurs s'appellent comment?

Slide 10 - Question ouverte

Vul in: notre /nos
... soeurs s'appellent Anne et Sanne.

Slide 11 - Question ouverte

Vul in: leur / leurs
Elles ont ... propre chambre.

Slide 12 - Question ouverte

Schrijf de hele zin over en vertaal het woord tussen haakjes.
1. (haar).... amies bavardent beaucoup

Slide 13 - Question ouverte

Schrijf de hele zin over en vertaal het woord tussen haakjes.
(Onze)... chien s'appelle Rudo

Slide 14 - Question ouverte

Schrijf de hele zin op en vertaal het woord tussen haakjes:
(mijn).... adresse est Boulevard Rouge 3

Slide 15 - Question ouverte

schrijf de hele zin over en vertaal het woord tussen haakjes:
(uw) ... chat est noir.

Slide 16 - Question ouverte

Schrijf de hele zin over en vertaal het woord tussen haakjes:
J'adore .... (mijn) cousines.

Slide 17 - Question ouverte

Schrijf de hele zin over en vertaal het woord tussen haakjes:
(Hun)... maison est tout près de la gare.

Slide 18 - Question ouverte

Vertaal: passer

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal: avoir envie de

Slide 20 - Question ouverte

Vertaal: tôt

Slide 21 - Question ouverte

Vertaal: la gare

Slide 22 - Question ouverte

Vertaal: l'après-midi

Slide 23 - Question ouverte

Vertaal: Tu te lèves à quelle heure?

Slide 24 - Question ouverte

Vertaal: la connaissance

Slide 25 - Question ouverte

Vertaal: l'amitié

Slide 26 - Question ouverte

Vertaal: en retard

Slide 27 - Question ouverte

Vertaal: déménager

Slide 28 - Question ouverte

Vertaal : perdre

Slide 29 - Question ouverte

Vertaal : la distance

Slide 30 - Question ouverte

Vertaal: essayer

Slide 31 - Question ouverte

Vertaal: Qu'est ce que tu fais après l'école?

Slide 32 - Question ouverte

Vertaal: het werk

Slide 33 - Question ouverte

Vertaal: het huiswerk

Slide 34 - Question ouverte

Vertaal : beter

Slide 35 - Question ouverte

Vertaal: het begin

Slide 36 - Question ouverte

Vertaal: help!

Slide 37 - Question ouverte