Intro les H4 Topsport
1 / 19
La durée de la leçon est: 45 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Leg uit wat het verschil is tussen een gebeurtenis en een ontwikkeling.
Slide 6 - Question ouverte
Waarom is het belangrijk om de ontwikkelingen uit het verleden te begrijpen?
Slide 7 - Question ouverte
Waarom was de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in staatkundig opzicht 'bijzonder'?
Slide 8 - Question ouverte
Wat heeft de oprichting van de VOC en WIC te maken met het ontstaan van handelskapitalisme?
Slide 9 - Question ouverte
Waarom is het 'Droit Divin' een onlosmakelijk onderdeel van het absolutisme?
Slide 10 - Question ouverte
Leg uit dat de wetenschappelijke revolutie niet plaats had kunnen vinden zonder het humanisme.
Slide 11 - Question ouverte
Wat is de reden dat de wetenschap vooral in de Republiek tot bloei komt?
Slide 12 - Question ouverte
Wat vormde de basis voor de stapelmarkt?
A
De handel in luxe goederen
B
De ontwikkeling van de slavernijhandel
C
De opkomst van de graanhandel
D
De handel in specerijen
Slide 13 - Quiz
Wat was een belangrijk doel van de VOC?
A
Het behalen van winst door handel
B
Het bevorderen van slavernij
C
Het ontwikkelen van een militaire macht
D
Het verspreiden van het christendom
Slide 14 - Quiz
Hoe beïnvloedde particularisme de staatsinrichting?
A
Het leidde tot een sterk centraal bestuur
B
Het versterkte de invloed van de adel
C
Het maakte de Republiek een monarchie
D
Het zorgde voor een verdeling van macht over provincies en steden
Slide 15 - Quiz
Wat is een kenmerk van het Franse absolutisme?
A
De adel heeft de meeste macht
B
De macht is verdeeld over verschillende instellingen
C
Het land is een constitutionele monarchie
D
De koning heeft onbeperkte macht
Slide 16 - Quiz
Welke nadruk ligt bij het empirisme?
A
Ervaring en waarneming
B
Wiskundige principes
C
Religieuze overtuigingen
D
Logica en redeneervaardigheden
Slide 17 - Quiz
Wat was een gevolg van de relatieve tolerantie?
A
De bevolking was zeer homogeen
B
De bevolking bestond voornamelijk uit protestanten
C
Er waren weinig immigranten
D
Er was een diverse bevolking
