Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
a) Er zijn slechts twee manieren om een persoonsvorm te vinden.
A
juist
B
fout
Slide 2 - Quiz
Slide 3 - Diapositive
b) Om het onderwerp (O) te vinden in een zin, stel je de vraag ‘Wie/Wat + PV?’.
A
juist
B
fout
Slide 4 - Quiz
c) Een zinsdeel kan je voor de PV zetten zonder dat de betekenis van je zin verandert.
A
juist
B
fout
Slide 5 - Quiz
Slide 6 - Diapositive
d) Een zinsdeel kan uit een of meer woorden bestaan.
A
juist
B
fout
Slide 7 - Quiz
e) Een enkelvoudige zin heeft één onderwerp en kan meerdere persoonsvormen hebben.
A
juist
B
fout
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Diapositive
f) In samengestelde zinnen komen een of meer onderwerpen en/of bijbehorende vervoegde werkwoorden voor. In een samengestelde zin vind je vaak een voegwoord terug.
A
juist
B
fout
Slide 10 - Quiz
g) Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp doet en het naamwoordelijk gezegde (NWG) zegt wat het onderwerp is/wordt/blijft.
A
juist
B
fout
Slide 11 - Quiz
h) Een naamwoordelijk gezegde kan een lijdend voorwerp hebben.
A
juist
B
fout
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Diapositive
i) Je kan het meewerkend voorwerp weglaten zonder de betekenis van de zin te veranderen.
A
juist
B
fout
Slide 14 - Quiz
Slide 15 - Diapositive
j) Het voorzetsel 'aan' of ‘voor' hoeft niet voor te komen bij het meewerkend voorwerp in de zin.
A
juist
B
fout
Slide 16 - Quiz
k) Werkwoorden met een vast voorzetsel krijgen een voorzetselvoorwerp. Die vaste combinaties van werkwoorden en voorzetsels moet je kennen. Vaak drukken ze ook figuurlijke betekenissen uit. Belangrijk daarbij is dat je het voorzetsel kan weglaten.
A
juist
B
fout
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Diapositive
l) Een zin waarin het onderwerp de handeling van het gezegde uitvoert, noemen we een actieve zin. Een zin waarin het onderwerp de handeling ondergaat, noemen we een passieve zin.
A
juist
B
fout
Slide 19 - Quiz
Slide 20 - Diapositive
m) In een passieve zin kan een handelend voorwerp (HV) voorkomen. Het handelend voorwerp wordt ingeleid door ‘door’ en voert de handeling uit. Verander je een passieve naar een actieve zin, dan wordt het handelend voorwerp het onderwerp van de nieuwe zin.
A
juist
B
fout
Slide 21 - Quiz
Slide 22 - Diapositive
n) Een bijwoordelijke bepaling is een niet-noodzakelijk zinsdeel. Je kan het dus weglaten zonder de betekenis van de gehele zin al te veel te wijzigen.