Much / Many / A lot of / (a) few / (a) little

1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Today's  goal:

Je kan de juiste hoeveelheden aangeven in een zin d.m.v. woorden als veel, een paar, een beetje en weinig.

Slide 2 - Diapositive

Plan of the day
Je leert vandaag, via voorbeelden & filmpjes, hoe je much/many/ a lot of, (a) few & (a) little moet gebruiken om wat te zeggen.
Je leert ook het onderscheid tussen deze woorden.

Slide 3 - Diapositive

An opening question!

Slide 4 - Diapositive

Welke woorden kun je gebruiken om VEEL te zeggen in het Engels?
A
a lot of
B
much
C
many
D
alle bovenstaande antwoorden

Slide 5 - Quiz

Wat zijn dit voor woorden?
We gebruiken deze woorden om een hoeveelheid aan te geven van 'iets'.

Bijvoorbeeld: veel kaas, of weinig boter, een paar mensen of een beetje verliefd


Slide 6 - Diapositive

Welk woord zegt wat?
veel = many, much, a lot of 
('lots of' is de minder chique versie van a lot of) 

weinig = few, little

een paar, een beetje = a few a little 

Slide 7 - Diapositive

NL -> EN
Voor het woord veel kan ik dus kiezen tussen: much, many & a lot of 
en voor het woord weinig kies ik dus tussen: few & little

In het Engels hebben we meerdere woorden waar we in het Nederlands maar 1 woord  voor hebben.
We gebruiken de woorden dus anders dan in het Nederlands. 

Slide 8 - Diapositive

NL -> En
We moeten kijken of het zelfstandig naamwoord telbaar, of ontelbaar is.  (Dit check je door bv het getal 5 ervoor te zetten)

I have much candy, I have many M&Ms 
Ik heb 5 snoep (kan je niet zeggen, dus niet telbaar = much)
Ik heb 5 M&M's (kan je wel zeggen, dus telbaar = many)

voor de snelle denkers: "I have 5 (many) PIECES of candy" maakt het weer telbaar

Slide 9 - Diapositive

Oke... laten we dat even verder bekijken.... de 3 verschillende woorden voor het woord 'veel' 

Slide 10 - Diapositive

VEEL
much = enkelvoud of ontelbaar

much sugar
much time
much homework
much coffee


Slide 11 - Diapositive

VEEL
many = meervoud of telbaar

many children
many birds
many subjects
many stories

Slide 12 - Diapositive

VEEL
In bevestigende zinnen:
a lot of
                   I have a lot of friends.
We paid a lot of money for this.
Na so, as, too NIET!
I sleep as many hours as I can.
We ate too much food today.
A

Slide 13 - Diapositive

We kijken een filmpje over deze 3 opties voor 'veel' 


'lots of' is de minder chique versie van 'a lot of' 
Na dit filmpje zoomen we in op de woorden voor 'weinig' en ' een paar/een beetje' 

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

NL -> En
Ook hier moeten we kijken of het zelfstandig naamwoord telbaar, of ontelbaar is.  (Dit check je weer door bv het getal 5 ervoor te zetten)

I have (a) little candy, I have (a) few M&Ms 
Ik heb 5 snoep (kan je niet zeggen, dus niet telbaar = much)
Ik heb 5 M&M's (kan je wel zeggen, dus telbaar = many)

Laten we kijken naar een overzichtje: a little, a few, little & few (wat is het verschil?!)

Slide 16 - Diapositive

A LITTLE = een beetje (enkelvoud, ontelbaar)

A FEW = een paar (meervoud, telbaar)

I need a little more time.
Ik heb een beetje meer tijd nodig.

Jack eats a few fries.
Jack eet een paar frietjes.


LITTLE = weinig (enkelvoud, ontelbaar)

FEW = weinig (meervoud, telbaar)


My teacher has little patience.
Mijn lerares heeft weinig geduld.

We bought few books yesterday.
Wij kochten weinig  boeken gisteren.

Slide 17 - Diapositive

Dat kleine 'a'tje ervoor is dus erg belangrijk!

Het maakt het verschil in wat je zegt. 
There is a little milk left (er is nog wel een beetje over -> je hoeft niet een nieuw pak open te maken, er is nog wel genoeg)
There is little milk left (er is nog maar (heel) weinig over -> je moet dus een nieuw pak openen anders is er niet genoeg)

Slide 18 - Diapositive

We kijken weer filmpje, dit keer over (a) little & (a) few)

Dit zal verhelderen wanneer je nou wat gebruikt en wat je eigenlijk daarmee aan het zeggen bent. 


Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Vidéo

Als het goed is weet je nu welke woorden je wanneer gebruikt als je 'veel', 'weinig' en 'een beetje/een paar' wil zeggen. 

We gaan kijken of het je al lukt om deze regels toe te passen. 

Slide 21 - Diapositive

___ (veel) girls watched Frozen
in the cinema.
A
much
B
few
C
a lot of
D
little

Slide 22 - Quiz

Bill didn't kill ___ (een paar) people,
he killed a lot.
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 23 - Quiz

___ (weinig) people tell the truth!
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 24 - Quiz

The girl has ___ (weinig) sunshine
in her life.
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 25 - Quiz

Forrest didn't have ___ (veel) chocolates in his box.
A
a few
B
many
C
much
D
a little

Slide 26 - Quiz

He sang ___ (een beetje) better than last time.
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 27 - Quiz

Onthoud, dit zijn je opties:
veel = many (ontelbaar) much (telbaar) a lot of (mag overal, maar niet na so, as & too)

weinig = few (telbaar), little (ontelbaar)

een paar = a few (telbaar)
 een beetje= a little (ontelbaar)

Slide 28 - Diapositive

(a) little
(a) few
People
Water
Salads
Fun
Homework
Hamburgers

Slide 29 - Question de remorquage

(a) Few
(a) Little
Money
Donut
Food
Time
People
Dollar

Slide 30 - Question de remorquage

much
many
People
Water
Salads
Fun
Homework
Hamburgers

Slide 31 - Question de remorquage

Many
Much
Money
Food
Donut
Sweater
People
Time

Slide 32 - Question de remorquage

I don't have                   time left.                 
How                   books can I buy?
Only                   students showed up today.
                   students passed the test sadly.
                   people are scared of spiders.
There was only                       wine left.
The crowd showed                   interest.

much
many
few
little
a little
a few
a lot of

Slide 33 - Question de remorquage

Slide 34 - Diapositive

zo....
Deze les heb je HEEL veel nieuwe dingen geleerd! 
Je weet nu dat je een zelfstandig naamwoord moet tellen voor dat je weet welk ' hoeveelheidswoord' je moet invullen
Je weet ook wat het verschil is tussen al die 'hoeveelheidswoorden' 
EN je hebt het direct al toegepast. Petje af!
Lees in je boek op blz 153+171 alle info nog even na. 

Slide 35 - Diapositive

Klaaropdracht
Extra oefenen met 
much / many / a lot of?

Extra oefenen met
(a) little / (a) few?


Slide 36 - Diapositive