Hoofdstuk 3.2 Lezen

Hoofdstuk 3 feiten, meningen en argumenten
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 3 feiten, meningen en argumenten

Slide 1 - Diapositive

Programma
-Bespreken opdrachten
5 min
-Herhalen feiten, meningen en argumenten
10 min
-Zelfstandig oefenen


50 min


Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je weet wat feiten, meningen en argumenten zijn;
  • Je kan feiten, meningen en argumenten herkennen en benoemen. 
  • Je kan een tekst schrijven met feiten, meningen en argumenten. 

Slide 3 - Diapositive

Zijn er vragen aan de hand van de opdrachten van vorige les?

Slide 4 - Diapositive

Is het tweede
argument
een feit of
een mening?
A
feit
B
mening

Slide 5 - Quiz


De gehele tekst op laatste zin na: feit, mening of argument?


A
feit
B
mening
C
argument

Slide 6 - Quiz


De laatste zin:
feit, mening of
argument?


A
feit
B
mening
C
argument

Slide 7 - Quiz


Feit, mening
of argument?


A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 8 - Quiz

Feiten
Een feit is een uitspraak over iets wat waar of onwaar is. Een feit kun je controleren. Bijvoorbeeld:
– Bij handbal is het rechthoekige speelveld 40 meter lang en 20 meter breed.
– Bij handbal mag je een speler met je schouder opzij duwen.
Voorbeeld 1 is een voorbeeld van een waar feit; voorbeeld 2 is een voorbeeld van een onwaar feit. Je kunt de feiten controleren door de spelregels over handbal te lezen.

Slide 9 - Diapositive

Meningen
Een mening of standpunt is iets wat iemand vindt. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Bijvoorbeeld:
– Handbal is een vermoeiende sport.
Een mening herken je vaak aan (signaal)woorden als Ik vind …, Volgens ons …

Slide 10 - Diapositive

Argumenten
Met een argument legt iemand uit waaróm hij een bepaalde mening heeft.
Bijvoorbeeld: 
– Ik vind handbal een vermoeiende sport (mening), want je moet minstens drie sets lang springen en heen en weer rennen (argument).
Een argument herken je vaak aan signaalwoorden als omdat, want, namelijk
In een tekst kan een schrijver alleen zijn eigen mening geven, maar ook meningen van anderen. Hij kan de mening van anderen gebruiken om zijn eigen mening te ondersteunen. Ook kan hij de lezer zelf een mening laten vormen door verschillende meningen met elkaar te vergelijken. Je ziet aan het slot van de tekst vaak of de schrijver je ergens van wil overtuigen of jou alleen wil informeren.

Slide 11 - Diapositive

Oefenen
Wie?
Eerst klassikaal, daarna zelfstandig.
Wat?
Nieuw Nederlands - Hfst 3 - Lezen, feiten, meningen en argumenten - Opdracht 4, 5 en 5. 
Hoe?
Chromebook, Nieuw Nederlands. 
Hulp?
Docent.
Tijd?
Tot 12:50.
Uitkomst?
Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?
Leer de theorie van HFST 1/2/3.

Slide 12 - Diapositive

Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Je weet wat feiten, meningen en argumenten zijn.

Je kan feiten, meningen en argumenten herkennen en benoemen.
Je kan een tekst schrijven met feiten, meningen en argumenten. 

Slide 13 - Question de remorquage