Toekomende tijd les 1 week 40 maandag 2 oktober

De tijden van het werkwoord


...de 4 bekende tijden van het werkwoord herhalen

+ de 4 toekomende tijden leren
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

De tijden van het werkwoord


...de 4 bekende tijden van het werkwoord herhalen

+ de 4 toekomende tijden leren

Slide 1 - Diapositive

1. onvoltooid tegenwoordige tijd (ott):
ik werk, ik lees = Hij werkt al jaren in een snackbar

2. onvoltooid verleden tijd (ovt):
ik werkte, ik las = Hij werkte al jaren in een snackbar

Slide 2 - Diapositive

3. voltooid tegenwoordige tijd (vtt):
ik heb gewerkt, ik heb gelezen = Hij heeft al jaren in een snackbar gewerkt

4. voltooid verleden tijd (vvt):
ik had gewerkt, ik had gelezen = Hij had al jaren in een snackbar gewerkt

Slide 3 - Diapositive

Toekomende tijd
5. onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt):
ik zal werken, ik zal lezen =zal/zullen + hele ww
De trein zal vanmiddag om drie uur aankomen

6. onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt):
ik zou werken, ik zou lezen = zou/zouden + hele ww
De trein zou vanmiddag om drie uur aankomen



Slide 4 - Diapositive

Toekomende tijd
6. voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt):
ik zal gewerkt hebben, ik zal gelezen hebben = zal/zullen + zijn/hebben+ voltooid deelwoord
De trein zal vanmiddag rond drie uur aangekomen zijn

Slide 5 - Diapositive

8. (vvtt):
voltooid verleden toekomende tijd
ik zou gewerkt hebben, ik zou gelezen hebben = zou/zouden +zijn/hebben + voltooid deelwoord
De trein zou vanmiddag rond drie uur aangekomen zijn

Slide 6 - Diapositive

In welke tijd staat de zin:
Het vertrouwde beeld is daarmee verdwenen.
A
Voltooid verleden tijd
B
Onvoltooid verleden tijd
C
Voltooid tegenwoordige tijd
D
Onvoltooid verleden toekomende tijd

Slide 7 - Quiz

In welke tijd staat de zin:
De gevallen stenen zijn gigantisch.
A
Onvoltooid tegenwoordige tijd
B
Voltooid tegenwoordige tijd
C
Voltooid verleden tijd
D
Onvoltooid verleden tijd

Slide 8 - Quiz

Werkwoordstijden:
Ik heb gitaar gespeeld.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 9 - Quiz

In welke tijd staat de zin:
De trein zal naar Roermond zijn vertrokken.
A
Voltooid tegenwoordige tijd
B
Voltooid tegenwoordig toekomende tijd
C
Onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd
D
Onvoltooid verleden toekomende tijd

Slide 10 - Quiz

Maak zelf voor alle werkwoordstijden een zin. Dus acht zinnen in totaal.

Slide 11 - Question ouverte