Capitulo 5 - les 3 Havo/vwo 2

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

Cette leçon contient 19 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Hoy es viernes, 6 de diciembre

Slide 3 - Diapositive

Las reglas:
Respect:
Als iemand praat, is de rest stil.
Ik steek mijn vinger op als ik iets wil zeggen.
We maken elkaar niet belachelijk.
We komen onze afspraken na (huiswerk, geen mobiel, etc.).

Slide 4 - Diapositive

¿Qué vamos a hacer hoy?
  • Herhaling: bezittelijke voornaamwoorden
  • Frases clave
  • Toekomende tijd

Slide 5 - Diapositive

¿Cuál es la meta de hoy? 
  • Ik weet welke bezittelijke voornaamwoord ik moet gebruiken in het Spaans
  • Ik weet minimaal 10 woorden over het thema "ir de compras" 
  • Ik kan vertellen wat iemand van plan is om te doen

Slide 6 - Diapositive

Los deberes

TB blz. 47, bron H

Overhoring zinnetjes

Slide 7 - Diapositive

Los pronombres posesivos
1.  Es (jouw) ____________________ libros.
2. Son (onze) ____________________ casas.
3. Es (mijn) ____________________ gato.
4. Es (zijn) ____________________ perro.
5. Son (uw) ____________________ amigas.
6. Es (haar)____________________ mochila.
7. Es (hun) ____________________ coche.
8. Son (jullie)____________________ zapatos.
9. Es (onze) ____________________ teléfono.

Slide 8 - Diapositive

Vocabulario
  1. La capital
  2. juntos/-as
  3. el regalo
  4. comprar
  5. la cosa
  6. la camiseta
  7. los pantalones
  8. la tienda
  9. encantar
  10. la oferta
  11. costar
  12. caro/-a
  13. barato/-a
  1. pagar
  2. preferir
  3. la talla
  4. ir de compras
  5. el bolso
  6. deportivo/-a
  7. elegante
  8. el mercado
  9. estar de oferta
  10. los zapatos
  11. las botas
  12. el jersey
  13. el vestido

Slide 9 - Diapositive

Toekomende tijd

Slide 10 - Diapositive

Las doce uvas
Amor = liefde
Amistad = vriendschap
Dinero = geld
Viajes = reizen
Novio/a = vriendje/vriendinnetje
Buenas notas = goede cijfers
Una mascota = een huisdier

doen
eten
drinken
kopen
winkelen
wandelen
zoeken
uitrusten
Verbos en español

Slide 11 - Diapositive

Las doce uvas
Amor = liefde
Amistad = vriendschap
Dinero = geld
Viajes = reizen
Novio/a = vriendje/vriendinnetje
Buenas notas = goede cijfers
Una mascota = een huisdier

doen
eten
drinken
kopen
winkelen
wandelen
zoeken
uitrusten
Verbos en español
hacer
comer
beber
comprar
ir de compras
dar un paseo
buscar
descansar

Slide 12 - Diapositive

Tegenwoordige tijd
.
1. Mijn moeder gaat schoenen kopen voor mij.
Mi madre __________ zapatos para mí.
2. Wat gaan jullie doen in de bibliotheek?
¿Qué ____________ en la biblioteca?
3. Vanmiddag gaan wij wandelen in het park.
Esta tarde ______________________ por el parque.
4. Jij gaat winkelen in Amsterdam.
Tú _________________ en Amsterdam.
5. De docent gaat een boek voor jou zoeken.
El profesor _____________ un libro para ti. 
6. Wat ga je vanmiddag doen?
¿Qué _____________ esta tarde?
7. Ga jij ook iets kopen?
¿______________  algo también?

Slide 13 - Diapositive

A trabajar
Wat? Maak van je libro de ejercicio opdr. 26 en 27 van blz. 60 en 61
Hoe? In duo's
Hulp: Aantekeningen
Tijd: 10 minuten
Uitkomst: Ik weet hoe ik de toekomende tijd is in het Spaans
Klaar? Leer de werkwoorden

Slide 14 - Diapositive

Tegenwoordige tijd
1. Mi madre va a comprar zapatos para mí.
2. ¿Qué váis a hacer en la biblioteca? 
3. Esta tarde vamos a dar un paseo por el parque.
4. Tú vas a ir de compras en Amsterdam.
5. El profesor va a buscar un libro para ti. 
6. ¿Qué vas a hacer esta tarde?
7. ¿Vas a comprar algo también?

Slide 15 - Diapositive

A trabajar 
Wat? Libro de ejercicio pag. 49 t/m 51, ejercicio 12 en 13 
Hoe? In duo's
Hulp: Frases clave, TB blz. 45 bron E
Tijd: 10 minuten
Uitkomst: Ik heb de zinnen van FC geoefend 
Klaar? Werkboek, blz. 51, opdr. 14

Slide 16 - Diapositive

Los deberes:

OVERHORING
Leer de bezittelijke voornaamwoorden uit je hoofd
Libro de ejercicio: Leer het woordenschat
blz. 67 en 68 - 5.3 bron F, G en H uit je hoofd leren.
Van ‘la oficina de información’ t/m ‘la mochila’.

Slide 17 - Diapositive

¿Cuál es la meta de hoy? 

  • Ik weet welke bezittelijke voornaamwoord ik moet gebruiken in het Spaans
  • Ik weet minimaal 10 woorden over het thema "ir de compras" 
  • Ik kan vertellen wat iemand van plan is om te doen

Slide 18 - Diapositive

Los pronombres posesivos
Mijn = mi ....... / mis ........
Jouw = tu  ....... / tus ........
zijn = su ....... / sus ........
haar = su  ....... / sus ........
uw = su  ....... / sus ........
ons/ onze = nuestro  ....... / nuestros ........
                         nuestra  ....... / nuestras ........
jullie = vuestro  ....... / vuestros ........
               vuestra  ....... / vuestras ........
hun = su ....... / sus ........ 

Slide 19 - Diapositive