Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Oefentoets hoofdstuk 2 - 3 TL
3 - TL
Slide 1 - Diapositive
Een van de veelvoorkomende blessures aan je botten zijn botbreuken. Je ziet hier een botbreuk bij een wielrenner. Welk bot is hier gebroken?
A
Opperarmbeen
B
Sleutelbeen
C
Schouderblad
D
Rib
Slide 2 - Quiz
Wat zit er in pijpbeenderen ?
A
Geel beenmerg
B
Rood beenmerg
C
Alle antwoorden zijn goed
Slide 3 - Quiz
Voorbeelden van platte beenderen zijn:
A
Schouderblad en schedel
B
Schedel en ribben
C
Ribben en heupbeen
D
Heupbeen en schouderblad
Slide 4 - Quiz
Bekijk de afbeelding hieronder. Met welke letter wordt de groeischijf aangegeven?
Slide 5 - Question ouverte
Hoe kan je kalk uit een bot halen?
A
Het botje verbranden
B
Het botje koken in loog
C
Het botje een tijdje laten liggen in zoutzuur
D
Het botje een tijdje laten liggen in melk
Slide 6 - Quiz
Wat is de functie van kalk in het bot?
A
Zorgt voor stevigheid van het botweefsel
B
Zorgt voor buigzaamheid van het botweefsel
C
Zorgt voor de vorm van het botweefsel
D
Zorgt voor het evenwicht
Slide 7 - Quiz
Wat is de functie van lijmstof?
A
Zorgt ervoor dat been een beetje soepel blijft.
B
Geeft stevigheid/ hardheid.
Slide 8 - Quiz
Met welke letter is het borstbeen aangegeven?
A
Met A
B
Met B
C
Met C
D
Met D
Slide 9 - Quiz
Wat zijn de taken van het skelet?
A
Stevigheid en vorm.
B
Stevigheid, vorm en bescherming.
C
Stevigheid, vorm, bescherming en beweging.
D
Stevigheid, vorm, bescherming, beweging en stilstaan.
Slide 10 - Quiz
Wat is een antagonist?
A
een spier met een tegengestelde werking
B
een spier met dezelfde werking
C
allemaal pezen bij elkaar
Slide 11 - Quiz
Wat is de functie van een pees
A
Geeft stevigheid
B
Hiermee zit een spier vast aan het bot
C
De spier samentrekken
D
Geeft vorm
Slide 12 - Quiz
Met welke letter is een pees aangegeven?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 13 - Quiz
Wat is de buigspier? Wat is de pees?
A
Buigspier = 1
Pees = 3
B
Buigspier = 1
Pees = 2
C
Buigspier = 2
Pees = 3
D
Buigspier = 2
Pees = 1
Slide 14 - Quiz
Hoe kan je een blessure voorkomen?
A
Goede warming up en cooling down
B
Gezonde voeding
C
Zorg dat je goede kleding draagt
D
A B en C zijn goed
Slide 15 - Quiz
Wat voor blessure is dit?
A
Botbreuk
B
Verzwikking
C
Ontwrichting
D
Verstuiking
Slide 16 - Quiz
Een knieband is een ander woord voor de
kapselband van het kniegewricht.
Door welke letter wordt een knieband in de
afbeelding aangegeven?
Slide 17 - Question ouverte
Een kijkoperatie moet Theo Janssen duidelijkheid geven over de ernst van zijn knieblessure. De middenvelder van Vitesse liep een knieblessure op die hem zeker enkele weken aan de kant houdt. Mocht het doemscenario – een gescheurde kruisband – werkelijkheid worden, dan zit het seizoen voor Janssen er al op. Bekijk de afbeelding. In de afbeelding staat een doorsnede van de knie. Met welke nummers is kraakbeen aangegeven?
A
Met nummer 2 en 4.
B
Met nummer 2 en 5
C
Met nummer 4 en 7
D
Met nummer 5 en 7
Slide 18 - Quiz
Hoe ontstaat een blauwe plek?
A
Door vaak dezelfde beweging te maken
B
Door een botbreuk
C
Door een schaafwond
D
Door een klap op je spieren
Slide 19 - Quiz
Welke vorm heeft de wervelkolom?
A
s-vorm
B
dubbele e-vorm
C
dubbele s-vorm
Slide 20 - Quiz
Waaruit bestaat de wervelkolom?
A
wervels
B
wervels, heiligbeen
C
wervels, staartbeen,borstbeen
D
wervels, heiligbeen,staartbeen
Slide 21 - Quiz
Een hernia is
A
zenuwen die klem komen te zitten
B
bloedvaten die klem komen te zitten
C
Spieren die klem komen te zitten
D
Wervels die kapot zijn
Slide 22 - Quiz
Een kijkoperatie moet Theo Janssen duidelijkheid geven over de ernst van zijn knieblessure. De middenvelder van Vitesse liep een knieblessure op die hem zeker enkele weken aan de kant houdt. Mocht het doemscenario – een gescheurde kruisband – werkelijkheid worden, dan zit het seizoen voor Janssen er al op.
Bekijk de afbeelding. In de afbeelding staat een vooraanzicht van het kniegewricht. Met welk nummer is de kruisband aangegeven?
A
Met nummer 1.
B
Met nummer 2
C
Met nummer 3
D
Met nummer 4
Slide 23 - Quiz
Is een geit een hoefganger, teenganger of een topganger?
A
Hoefganger
B
Teenganger
C
zoolganger
Slide 24 - Quiz
Is de hond een zoolganger, een teenganger of een topganger?
A
Zoolganger
B
Topganger
C
Teenganger
D
Hoefganger
Slide 25 - Quiz
Hoe gebruiken slangen hun wervelkolom?
A
Gaan heen en weer
B
Gaan op en neer
C
Ze gebruiken hem niet
Slide 26 - Quiz
Welk bot mist er bij een slang?
A
Wervelkolom
B
Borstbeen
C
Staartwervel
D
Slokdarm
Slide 27 - Quiz
Wat is een kenmerk van geleedpotigen?
A
Ze hebben vleugels
B
Skelet zit aan de buitenkant
C
Hun lijf bestaat uit kop, romp en staart
D
Ze hebben van alles een beetje
Slide 28 - Quiz
Hoe heet de verbinding waarmee de fontanellen (een soort botplaten) van een schedel aan elkaar zitten?
A
Gewrichtverbinding
B
Kraakbeenverbinding
C
Naadverbinding
D
Vergroeiing
Slide 29 - Quiz
Hoe heet de ruimte tussen de naadverbinding van een baby?