Las trampas - De valkuilen
1. Ser/estar: wanneer gebruik je welke?
2. Por/para: para = om te en voor, por = door (bijna altijd gebruik je para)
3. Bien of bueno/a: trabajar bien (=bijwoord), ser bueno/a en (=bijv nw)
4. Y en e: soy amable e inteligente / soy inteligente y amable
5. Herhaling van dezelfde woorden binnen een alinea: trabajar of trabajo of gustaría trabajar etc.
Of bijvoorbeeld steeds 'me gusta ...' i.p.v. afwisselen met 'me gustaría', 'quisiera', 'querría'
6. Herhaling van dezelfde soort zin in verschillende alinea's.