Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Tekstdoelen
In een tekst kunnen verschillende doelen zitten, maar meestal heeft een schrijver maar 1 doel met zijn tekst.
Als je het doel van een tekst moet noemen, bedenk dan: wat wil de schrijver met deze tekst?
Omdat de doelen van een schrijver met een tekst kunnen verschillen, zijn er ook verschillende soorten teksten. Bij een bepaalde tekstdoel hoort een bepaalde tekstsoort.
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
De hoofdgedachte
De hoofdgedachte is een heel korte samenvatting in één zin. Het is het belangrijkste wat de schrijver wil vertellen.
De hoofdgedachte = het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.
Om de hoofdgedachte te formuleren moet je duseerst het onderwerp bepalen.
Het onderwerp = waar de tekst over gaat. Dat kun je vaak met één of enkele woorden zeggen.
Slide 4 - Diapositive
Het onderwerp
Het onderwerp van een tekst vind je door te letten op:
de kop of titel
de eerste zin of de eerste alinea
een illustratie bij de tekst
tussenkopjes en vetgedrukte of onderstreepte woorden in de tekst
Naast het onderwerp heeft een tekst ook deelonderwerpen.
Slide 5 - Diapositive
Dus het onderwerp van een tekst is waar de tekst over gaat en de hoofdgedachte van een tekst is wat de schrijver van die tekst de lezer duidelijk probeert te maken.
Slide 6 - Diapositive
Waar vind je de hoofdgedachte?
Meestal in de eerste alinea of in het slot van een tekst.
De hoofdgedachte hoeft niet letterlijk in de tekst te staan.
Let op! Twee teksten met hetzelfde onderwerp kunnen heel goed twee verschillende hoofdgedachtes hebben.
Slide 7 - Diapositive
Hoofd- en bijzaken (1)
De hoofdgedachte, de hoofdzaak, is dus belangrijk. Maar niet alles wat in een tekst staat, is belangrijk. Er wordt bijvoorbeeld uitleg gegeven bij een deelonderwerp, of er wordt een voorbeeld gegeven. Dit noem je bijzaken: tekst die minder belangrijk is.
Slide 8 - Diapositive
Hoofd- en bijzaken (2)
Vaak vind je de hoofdzaken aan het begin of aan het eind van een alinea of tekst (eerste, tweede en/of laatste zin).
Voorbeelden, uitleg of uitwerkingen (de bijzaken dus) staan meestal midden in een alinea.
Als je een samenvatting moet maken, gebruik je alleen de hoofdzaken.
Niet iedere alinea van een tekst hoeft hoofdzaken te bevatten, maar in de meeste alinea’s staat wel een kernzin. Dit is de belangrijkste zin van de alinea
Slide 9 - Diapositive
Tekstverbanden
Zorgen ervoor dat
woorden,
zinnen en
alinea's
met elkaar samenhangen.
Slide 10 - Diapositive
Signaalwoorden
Aan een signaalwoord zie je met welk tekstverband je te maken hebt.
Slide 11 - Diapositive
Signaalwoorden
Woorden die aangeven dat er iets komt, ze geven een signaal aan je.
Opsomming
ten eerste, ook, bovendien
Oorzaak en gevolg
zodat, doordat, waardoor
Conclusie
kortom, daarom, dus
Slide 12 - Diapositive
Signaalwoorden
Tegenstelling
maar, hoewel, toch
Voorbeeld
zo, zoals, bijvoorbeeld
Toelichting
zo, dat wil zeggen, dat houdt in
Slide 13 - Diapositive
Signaalwoorden
Tijd
eerst, terwijl, vervolgens
Doel en middel
om, door middel van, waarmee
Eigenlijk geven signaalwoorden altijd een waarschuwing: