Station taalverzorging VB2 perron 3

Taalverzorging VB2 perron 3 De Rooi Pannen
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Taalverzorging VB2 perron 3 De Rooi Pannen

Slide 1 - Diapositive

herhaling
1. lidwoord                             de, het, een
2. zelfst. nw                          Je kunt er een lidwoord voorzetten
                                                   Je kunt het verkleinen
                                                   Namen
3. voorzetels                       .... de kooi/ .... het schoolfeest
4. bijv. nw                             vertelt iets over het zn dat erachter staat
5. werkwoord                     ik loop - ik liep - ik heb gelopen

Slide 2 - Diapositive

Opdrachten
We maken opdr. 1, 2, 3 en 5.

Lees de uitleg: Herhaling: vier woordsoorten


Slide 3 - Diapositive

Opdrachten
Lezen: theorie: De meervoudsvorm
De korte en de lange vorm van het bijvoeglijk naamwoord
De verkleinvorm

maken: 
opdr. 7 t/m 11

Slide 4 - Diapositive

Opdrachten
Lezen: theorie: Voorzetsels

maken: 
opdr. 12, 13, 15 en 16

Slide 5 - Diapositive

Opdrachten
Lezen: theorie: Meervoudsvormen
Meervoud en klemtoon

Maken: opdr. 37, 38, 40 en 41. 

Slide 6 - Diapositive

Welke lidwoorden ken je?

Slide 7 - Question ouverte



Een werkwoord is iets wat je kunt doen. Alle vervoegingen zijn een werkwoord. Dus niet alleen lopen, maar ook liep of gelopen.

Slide 8 - Diapositive

Zelfstandige naamwoord:

- mensen

- dieren

- planten

- dingen

- namen

Slide 9 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord

Een ZN kun je verkleinen:

dorp - dorpje

Ook steden, namen van landen, straatnamen en rivieren zijn een ZN.

Slide 10 - Diapositive

Vaak kun je een ZN aanraken, maar dat is niet altijd zo.


Voorbeeld:

De rechter deed gisteren een uitspraak over de zaak.

Hij vertelde een geinige mop.

Slide 11 - Diapositive

Welk woord is een ZN?
A
loopt
B
bewonderen
C
Deurningerstraat
D
hij

Slide 12 - Quiz

In welke zin is 'fiets' een ZN?
A
Ik fiets elke dag naar huis.
B
Mijn fiets is gisteren gestolen.

Slide 13 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord

Een BN vertelt iets over een ZN.

De mooie tekening

De tekening is lelijk.

De gekochte auto

De paarse trui

Slide 14 - Diapositive

Bedenk een BN bij dit plaatje.

Slide 15 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord bij plaatje:

Slide 16 - Question ouverte

Voorzetsels:

Voorzetsels zijn vaak korte woordjes. Je kent ze misschien als 'kastwoorden' of 'feestwoorden'.

..... de kast (in, op, onder, achter, naast)

...... het feest (voor, na, tijdens)

Maar ook woorden zoals met of naar zijn voorzetsels.

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Ik heb hem drie euro betaald.
'betaald' is een:

Slide 19 - Question ouverte

Pieter en ik liepen langs de Rijn.
Noteer de zelfstandige naamwoorden.

Slide 20 - Question ouverte