H3E P2 les 9 - CBZ (02-12-2020)

Mevrouw de Cuba
¡Bienvenidos!
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Mevrouw de Cuba
¡Bienvenidos!

Slide 1 - Diapositive

El programa
  • Intro periode 3  'Quien soy'
  • Cijfers PO
  • Vocabulario
  • Lezen
  • Gramática repaso


Slide 2 - Diapositive

Kennistoets PA TB Capítulo 2
  • Woordjes 2.1,2.2, 2.3,2.4 (WB Deel A p. 92,93)
  • Frases clave E (TB p. 22)
  • Frases clave J (TB p. 27)

Grammatica: 
  • Pret. perfecto
  • Pret. indefinido 
  • ser y estar 
  • ir a + infinitivo 
  • interrogativos

Praktische opdracht 


Sollicitatiebrief schrijven 
  • QS p. 28-35

Slide 3 - Diapositive

Hoe heb je gewerkt?
Wat kan volgende keer beter?

Slide 4 - Question ouverte

Vocabulario 2.1
  • Libro de ejercicio A p. 92
  • Quizlet Link


timer
15:00

Slide 5 - Diapositive

Leer 
Bron G ¡Sevilla se viste de fiesta!
  • Lee el texto PA TB p. 24 y 25
  • Haz los ejercicios PA WB p. 71 ejercicio 23 y 24A



timer
25:00

Slide 6 - Diapositive

El presente

Slide 7 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
  • Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
  • Staat in het Spaans (bijna) altijd achter het zelfstandig naamwoord
  • Past zich aan aan het zelfstandig naamwoord (mnl/vrl enk/mv)

vb. La chica bonita                 vb. Las chicas bonitas

vb. El chico guapo                  vb. Los chicos guapos

Slide 8 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord

Let op (1)! 
Het bijvoeglijk naamwoord komt (bijna) altijd ACHTER het zelfst.nw. Tenzij het om een hoeveelheid gaat (mucho, poco etc.), dan staat het ervoor!

Tengo una casa bonita.  (Ik heb een mooi huis)
Tengo muchas casas.     (Ik heb veel huizen)

Slide 9 - Diapositive

Bijvoegelijk naamwoord
  1. La chica ........... (guapo)
  2. Los chicos ............ (simpatico)
  3. Las maestras ............ (bonito)
  4. El chico ............(interesante)
  5. Una chica dice ..........(encantado)
  6. Unos chicos ..........(enfermo)
  7. La profesora es ............ (rubio)
  8. Los coches son....... (verde)

Slide 10 - Diapositive

Verschil Hay, ser en estar

Slide 11 - Diapositive

Gramática
 Consulta la gramática de la p. 93 y p. 107 
 
¿Qué? PA WB p. 62 y 63 Ejercicio 12A y 13A
¿Cómo? Individual 
¿Meta? Repasar el adjetivo, presente y ser/estar

¿listo? QS p. 50 ejercicio 12

timer
15:00

Slide 12 - Diapositive

SER
  • naam: Soy José.
  • afkomst: Somos de Holanda.
  • nationaliteit: Es español.
  • beroep: Mi padre es profesor.
ESTAR
  • Om aan te geven waar iets zich bevindt. In het Nederlands: het ligt/het staat...

  1. Los libros están en la mesa.
  2. Madrid está en España.

Slide 13 - Diapositive




yo (ik)
tú (jij)
él, ella, usted (hij, zij, u)

nosotros, nosotras (wij)
vosotros, vosotras (jullie)
ellos, ellas,ustedes (zij)
SER (zijn)
persoonsvormen

soy (ik ben)
eres (jij bent)
es (hij, zij is/ u bent)(ev)

somos (wij zijn)
sois (jullie zijn)
son ( zij zijn, u bent) (mv)
vervoeging

Slide 14 - Diapositive

Het onregelmatige werkwoord estar (=zijn)



yo
él/ella/usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos/ellas/ustedes
onregelmatige werkwoorden wijken af van de regels. 



estoy
estás
está
estamos
estáis
están

Slide 15 - Diapositive