408

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

spullen:

           Dit lesuur:

• Lezen                         
• HW bespreken  (5)
• Start 4.3:             (10)
  - Noodstop
  
  
• Aantekening en  opdrachten         (15)

Lezen

Aantekening vorige keer:

Botskracht: - is de kracht op het voertuig.

                        - verminderd door kreukelzone

Stopkracht: - is de kracht op de passagier.

                        - verminderd door helm/gordel/airbag

 32) De kreukelzone verkleint de botskracht door de stopafstand te vergroten, en zo de arbeid die geleverd moet worden voor het afremmen te verspreiden.

33) Bijvoorbeeld:

- De kreukelzone vergroot de stopafstand.

- Gordel zorgt dat je niet tegen de voorruit knalt.

- Airbag zorgt dat je niet tegen de voorruit knalt.

- Hoofdsteun zorgt dat je nek niet naar knakt.

Antwoord a

•  Deel 1:
  s = v_gem x t
  s = v x t = 1,5 × 5 = 7,5 m
  
• Deel 2:
  s = v_gem x t
  s = (1/2 x 5) x 1 = 2,5 m 
  
  
• De totale stopafstand is dus 7,5 + 2,5 = 10 m
  

deel 1

deel 2

Antwoord b en c

•  Deel 1:
  s = v_gem x t
  s = v x t  = 0,8 × 5 = 4,0 m
  
• Deel 2:
  s = v_gem x t
  s = 1/2 x 5 x 1 = 2,5 m 
  
• De totale stopafstand is dus 4,0 + 2,5 = 6,5 m
  
• Ze stopt 10 - 6,5 = 3,5 m
  voor de stopstreep.

deel 1

deel 2

Antwoord d

• Lorinc heeft, net als Hilde, een stopafstand van 10 m
  
  

Antwoord e

• Hij heeft een beginsnelheid van
    25 / 3,6 = 6,95 m/s
• Hij begint gelijk met remmen, dus zijn (v,t)-diagram daalt vanaf het begin.
• Zijn gemiddelde snelheid is dus de helft van 6,95 m/s = 3,475 m/s
• s = v x t
• t = s / v = 10 / 3,475 = 2,88 s

Kracht kan zorgen dat iets een snelheid krijgt.

Kracht kan zorgen dat iets een snelheid verliest.

Arbeid en Stoot

• Je oefent een kracht over een afstand uit.
  Dit resulteert in arbeid.

• Je oefent een kracht gedurende een tijd uit.
  Dit resulteert in stoot.

Arbeid en Stoot

Je oefent een kracht over een afstand uit.
Dit resulteert in arbeid (in Joule, J).

Je oefent een kracht gedurende een tijd uit.
Dit resulteert in stoot (in newtonseconde, Ns).

W=F⋅s

stoot=F⋅t

​F⋅s​​W​​

​F⋅t​​stoot​​

Voorbeeld arbeid:

Harold duwt 100m lang een boodschappenkar met een kracht van 6 N.

Hoeveel arbeid heeft Harold verricht?

Voorbeeld stoot:

Harold duwt 0,4 seconde lang een boodschappen-kar met een kracht van 80N

Hoeveel stoot heeft Harold de kar gegeven?

Voorbeeld arbeid:

Harold duwt 100m lang een boodschappenkar met een kracht van 6 N.

Hoeveel arbeid heeft Harold verricht?

Voorbeeld stoot:

Harold duwt 2 minuten lang een boodschappen-kar met een kracht van 6N

Hoeveel stoot heeft Harold de kar gegeven?

• s = 100 m
• F = 6 N
• W = ?
   
• W = F x s
• W = 100 x 6
• W = 600 N

Voorbeeld arbeid:

Harold duwt 100m lang een boodschappenkar met een kracht van 6 N.

Hoeveel arbeid heeft Harold verricht?

Voorbeeld stoot:

Harold duwt 0,4 seconde lang een boodschappen-kar met een kracht van 80N

Hoeveel stoot heeft Harold de kar gegeven?

• t = 0,4 s
• F =80 N
• stoot = ?
   
• stoot = F x t
• stoot = 80 x 0,4
• stoot = 24 Ns

Planning

Datum
di 19 nov	Start 4.4
wo 20 nov	Tekenen van Grafieken
wo 27 nov	PO deel 1 (tweetallen)
ma 2 dec	PO deel 2 (individueel)

Werk aan:

Maak 48

Maak 42, 44, 46

Je oefent een kracht over een afstand uit.

Dit resulteert in arbeid (in Joule, J).

Je oefent een kracht gedurende een tijd uit.

Dit resulteert in stoot (in newtonseconde, Ns).

W=F⋅s

​F⋅s​​W​​

stoot=F⋅t

​F⋅t​​stoot​​

Antwoord 42

• a) Een kracht uitoefenen over een afstand resulteert in arbeid.
  
• b) Een kracht uitoefenen gedurende een tijd resulteert in een stoot

Antwoord 44

• a) Een bal gooien.
  
• b) Een bal vangen

Antwoord 46a

• t = 0,20 s
• F = 50 N
• stoot = ?
  
  
• stoot = F x t
• stoot = 50 x 0,20 = 10 NS

Antwoord 46b

• t = 5,0 s
• F = 200 N
• stoot = ?
  
  
• stoot = F x t
• stoot = 200 x 50 = 1000 NS

Antwoord 46c

• m = 0,50 kg
• t = 1,0 s
• stoot = ? 
  
  
• Fz = m x g
• Fz = 0,50 x 9,81 = 4,905 N
  
  
• stoot = F x t
• stoot = 4,905 x 1
• stoot = 4,91 N 

Antwoord d

• Lorinc heeft, net als Hilde, een stopafstand van 10 m

Antwoord e

• Hij heeft een beginsnelheid van 25 / 3,6 = 6,95 m/s
• Hij begint gelijk met remmen, dus zijn (v,t)-diagram daalt vanaf het begin.
• s=1/2 x v x t
• 
  

t=​​2​​1​​⋅v​​s​​=​0,5⋅6,95​​10​​=2,88​s​​m​​

Volgende keer:

4.4 afmaken

Kracht en snelheidsverandering

Huiswerk:

Lees 4.4

Maak 48