1.5, 1.7 en 1.8

Goedemorgen
Jullie zitten nu bij mevrouw Bressers (ibre)
Wat gaan we vandaag doen?
  • kennismaken
  • kennis maken met de methode
  • inloggen in de lesmethode
  • uitleg van de toetsen.

1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Goedemorgen
Jullie zitten nu bij mevrouw Bressers (ibre)
Wat gaan we vandaag doen?
  • kennismaken
  • kennis maken met de methode
  • inloggen in de lesmethode
  • uitleg van de toetsen.

Slide 1 - Diapositive

inloggen in de methode Talent
  • Ga naar Magister
  • links zie je 'Leermiddelen'
  • Talent Max
  • inlogcode = 908020 klas T1a
  • 890251 klas T1b

Slide 2 - Diapositive

Woorden 1.5
  • 25 nieuwe woorden leren 
  • Hoe leer je die nieuwe woorden?
  • Weten wat samenstellingen zijn.

Slide 3 - Diapositive

huiswerk
  • opdracht 8 schrijf je in zijn geheel over in je schrift
  • opdracht 10 maak je in je schrift
  • opdracht 12 maak je zelf

Slide 4 - Diapositive

1.5 les 2 blz. 38
  • Is je huiswerk af?
  • Nakijken van je huiswerk.
  • Vragen stellen
  • Verder met opdracht 14, 15 en 16
  • Klaar? Leer de woorden uit de ' woordenlijst'.

Slide 5 - Diapositive

1.7 Grammatica blz. 47
Doelen zijn:
Je weet na deze les wat een zinsdeel is.
Je kan de persoonsvorm benoemen.
Je kan het onderwerp benoemen.

Slide 6 - Diapositive

1.7 les 1 blz. 47
(Instap)opdracht(en) nakijken en waar nodig verbeteren.

Opdracht 13 en 14 maken we samen!

Klaar? Maak in je schrift opdracht 17


Slide 7 - Diapositive

1.8 Spelling blz. 55
In deze paragraaf leer je:
  • wanneer je leestekens en aanhalingstekens gebruikt.
  • hoe je de tt van werkwoorden schrijft.
  • twintig dicteewoorden.

Slide 8 - Diapositive

1.8 les 1 blz. 55
  • We bespreken samen opdracht 1
  • Maak  zelfstandig opdracht 2 (instap opdracht)
  • Uitleg leestekens en "aanhalingstekens" .
  • Maak opdracht 4, 5, 6 en 7
  • Wat je nu niet af hebt, is je huiswerk.

Slide 9 - Diapositive

1.8 les 2 blz. 57
  • Nakijken van de opdrachten 4 t/m 7
  • Uitleg van opdracht 8
  • Schrijf opdr. 8 over in je schrift en zet er de juiste leestekens en aanhalingstekens bij.
  • Huiswerk is opdracht 8 afmaken!

Slide 10 - Diapositive

1.8 les 3 blz. 58
  • Nakijken huiswerk (opdracht 8)
  • Uitleg werkwoorden tegenwoordige tijd (TT)
  • Uitleg opdracht 11
  • Maak opdracht 11, 12 en 13
  • Huiswerk is opdracht 14, 15 en 16

Slide 11 - Diapositive

1.8 les 4 
  • Nakijken van de opdrachten 14, 15 en 16
  • Bespreken van moeilijkheden
  • Afronden van 1.8
Huiswerk = Leren van  1.7 en 1.8 
dat kan je doen door de opdrachten van 1.8 online nog een keer te maken.

Slide 12 - Diapositive

Wat leer je voor de toets?
  • De woordenlijst op blz. 35
  • samenstelling woorden blz. 39 
  • Leer de zinsdeelproef blz. 48 en 51
  • Weet hoe je de pv en het o vindt.
  • werkwoord spelling tt   blz. 60/61
  • Waar horen de leestekens en aanhalingstekens blz. 57
  • Dicteewoorden blz. 62

Slide 13 - Diapositive

Huiswerk
Maak online de opdrachten van hoofdstuk 1 paragraaf 5
1.5 woorden

Slide 14 - Diapositive

Welk woord is fout?
A
Auteur
B
Wantrouwen
C
Toeschauwer
D
ouderwets

Slide 15 - Quiz

Welk woord is fout?
A
Fout
B
Kouwgom
C
Inhoud
D
ouderwets

Slide 16 - Quiz

Wat is aantonen
A
Laten zien, bewijzen
B
voorwerp
C
kiezen
D
zeggen dat het klopt

Slide 17 - Quiz

Wat is selecteren?
A
voorwerp/ ding
B
Zoals je had bedacht
C
steeds weer/ voortdurend
D
kiezen

Slide 18 - Quiz

Wat is veelbelovend?
A
Een manier
B
vol enthousiasme
C
zich zorgen maken
D
iets waar veel van wordt verwacht

Slide 19 - Quiz

Wat is ambitieus?
A
Twijfelen
B
hogerop willen komen / veel willen bereiken
C
overblijvend
D
heel wat keer / vaak

Slide 20 - Quiz

Wat is instructie?
A
manier
B
manier om je doel te bereiken
C
uitleg in stappen hoe je iets moet uitvoeren
D
voorwerp/ ding

Slide 21 - Quiz

Wat is het object
A
Steeds weer
B
overblijvend
C
het laat je niet met rust/ blijft pijn doen
D
voorwerp / ding

Slide 22 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Hij doet het slim dat is een goede reputatie
B
Hij is heel handig dus is goed in reputatie
C
Hij gedraagt zich vervelend en heeft een hele slechte reputatie
D
Zijn reputatie is niet aantrekkelijk.

Slide 23 - Quiz

Welk zinsdeel onderstreep je altijd
A
onderwerp
B
werkwoord
C
lijdend voorwerp
D
persoonsvorm

Slide 24 - Quiz

het zinsdeel voor de persoonsvorm is dat 1 zinsdeel?
A
zeker niet
B
soms
C
ja
D
nooit

Slide 25 - Quiz

Waar staan 3 zinsdelen?
A
Ga mee voetballen
B
Vandaag keihard gevallen
C
Ben morgen vrij
D
Dit is een moeilijke toets.

Slide 26 - Quiz