Les 2 voortplanting

Herhalingsles Hoofdstuk 3
Productie dieren houden
Groene productie 

1 / 54
suivant
Slide 1: Diapositive
Groene productieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 54 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Herhalingsles Hoofdstuk 3
Productie dieren houden
Groene productie 

Slide 1 - Diapositive

Eieren en vlees
Vlees en melk
Vlees
Kip
Koe
Varken

Slide 2 - Question de remorquage

Waaraan kun je het TYPE dier herkennen?
A
Exterieur
B
Kleur
C
Uiterlijk
D
De grootte

Slide 3 - Quiz

Een kippenboer die op zijn bedrijf veel eieren produceert, kiest voor kippen van het:
A
vleestype
B
legtype
C
donsdtype

Slide 4 - Quiz

Waar kijk je naar bij dierenwelzijn?
A
de geestelijke gezondheid van het dier
B
de lichamelijke gezondheid van het dier
C
de productie van het dier
D
de geestelijke en lichamelijke gezondheid van het dier

Slide 5 - Quiz

Welke van de onderstaande beweringen is juist?
A
Een diersoort kun je onderverdelen in meerdere rassen
B
Een ras kun je onderverdelen in meerdere diersoorten
C
Beide antwoorden zijn waar
D
Beide antwoorden zijn niet waar

Slide 6 - Quiz

Voortplanting
Les 2- Groene productie

Slide 7 - Diapositive

Geslachtskenmerken
Primaire geslachtskenmerken zijn bij geboorte aanwezig 
  • ♂ penis, zaadleider teeltballen
  • ♀ vulva, eileider, eierstokken

Secundaire geslachtskenmerken komen later wanneer het dier ouder wordt
  • bijv. grotere penis / uiers, felle kleuren haan

Geslachtsrijp: het kan jongen krijgen
Fokrijp: het is dier is volgroeid

Slide 8 - Diapositive

Wat is een voorbeeld van een primair geslachtskenmerk bij een varken?
A
De zeug heeft tepels
B
De beer is agressiever
C
De zeug heeft een baarmoeder
D
De beer heeft slagtangen

Slide 9 - Quiz

Noem twee secundaire geslachtskenmerken van een haan

Slide 10 - Question ouverte

Dekken of KI
  • geen overdracht van geslachtsziektes
  • veiliger voor mens en dier
  • sperma wordt gesekst
  • bronst = vruchtbare periode. een koe soms koortsig en een rodere vulva en veel loeien

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Waaraan kun je zien dat een koe bronstig is?

Slide 13 - Question ouverte

Dracht en geboorte
  • dracht = vrouwelijk dier is bevrucht
  • natuurlijke geboorte of keizersnede
  • koe kalft meestal 1 jong; varkens ook wel 14 jongen per worp
  • bij geboorte biest (eerste moedermelk) heel belangrijk!
  • speenleeftijd is het stoppen met de moedermelk

Slide 14 - Diapositive

Een koe die afkalft krijgt vaak ……. jong(en)
A
2
B
1
C
4
D
3

Slide 15 - Quiz

Wat is biest?
A
De melk die de koe de eerste twee weken geeft
B
De eerste moedermelk die een kalf drinkt
C
De melk die de koe de eerste week geeft
D
De melk die de koe de eerste 3 dagen geeft

Slide 16 - Quiz

Welke woorden staan in de juiste volgorde, waarbij speenleeftijd het laatste woord is?
A
bronstig – dekken – drachtig – geboorte – speenleeftijd
B
dekken – bronstig – geboorte – drachtig – speenleeftijd
C
drachtig – dekken – bronstig – geboorte – speenleeftijd
D
geboorte – dekken – drachtig – bronstig - speenleeftijd

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Diapositive

Huisvesting rundvee
Melkvee meestel in een ligboxenstal
  • koeien kunnen vrij rondlopen
  • koeien liggen in boxen
  • steeds meer incombinatie met melkrobot

kalveren
  • jonge kalveren in een eenlingbox
  • ouder kalven in groephokken

Slide 19 - Diapositive

Huisvesting varkens
Groepsdieren = huisvesten in groepen
  • uitzondering als zeur moet werpen
  • apart in de kraamafdeling
  • waar ze de biggen krijgt en kan zogen

Voeren gaat automatisch met voerrobot
soms gehouden in een zichtstal
uitgaan de stallucht wordt gezuiverd door een luchtwasser

Slide 20 - Diapositive

Een drachtige zeug wordt meestal voor het werpen op de kraamafdeling in een kraamhok gelegd. Dit gebeurt omdat:
A
een zeug dan niet op haar biggen kan gaan liggen
B
een zeug agressief wordt als ze biggen heeft
C
een zeug niet kan werpen met veel varkens om haar heen

Slide 21 - Quiz

huisvesting geiten
potstal
  • geiten kunnen vrij rondlopen
  • ondergrond is o.a. stro 

geiten worden in groepen gehouden

Slide 22 - Diapositive

huisvesting kippen
scharrelstal
  • kippen kunnen vrij rondlopen
volièrestal
  • grond met strooisel
  • daarboven etages met voergoten                                                     en drinkbakken
  • boven in zitstokken

Slide 23 - Diapositive

Een bedrijf heeft 40 vleesvarkens. 1 vleesvarken produceert 3,4 m3 mest per maand. Wat is de totale maandproductie aan mest? Geef het antwoord alleen in cijfers en twee decimalen.

Slide 24 - Question ouverte

planteneters / herbivoren
Plooikiezen
Snijtanden
Herkauwers hebben geen snijtanden in de bovenkaar, maar snijtandachtige- onderhoektanden.
Herkauwers
Koeien, geiten en schapen
Spijsvertering herbivoor
Spijsverteringskanaal is heel lang, om de vezels van bladeren en grassen te kunnen verteren.

Slide 25 - Diapositive

Penibel
Pens      bek (herkauwen)
Netmaag
Boekmaag
Lebmaag      darmen

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Vidéo

Welke tanden ontbreken er bij een planteneter?
A
hoektanden
B
snijtanden
C
plooikiezen

Slide 28 - Quiz

alleseters / omnivoor
Knobbelkiezen
Knobbelkiezen kunnen knippen en malen.
Hoektanden

Slide 29 - Diapositive

vleeseters / carnivoor
Knipkies
Hoektand
Kaken als schaar
Bovenkaak breder dan onderkaak zodat kiezen als benen van een schaar langs elkaar heen glijden
Spijsverteringskanaal
korter spijsverteringskanaal dan herbivoren

Slide 30 - Diapositive

Sleep de juiste naam bij het plaatje.
carnivoor
herbivoor
omnivoor

Slide 31 - Question de remorquage

Waarom is bij een vleeseter de bovenkaak vaak breder dan de onderkaak?
A
Dat is een aangeboren afwijking
B
Hierdoor kunnen de kiezen als de benen van een schaar langs elkaar heen glijden
C
In de bovenkaak zitten meer kiezen en tanden dan in de onderkaak

Slide 32 - Quiz

De gebitten van een alleseter en van een vleeseter verschillen van elkaar.

Wat heeft de alleseter wel en de vleeseter niet?
A
hoektanden
B
snijtanden
C
knobbelkiezen
D
plooikiezen

Slide 33 - Quiz

Sleep de kiezen en tanden naar de juiste voereter.
Carnivoor
Herbivoor
Omnivoor
Ze hebben knipkiezen en hoektanden.
Ze hebben knobbelkiezen.
Ze hebben snijtanden en plooikiezen.

Slide 34 - Question de remorquage

Zaadeter
  • zaden moeilijk verteerbaar
  • spiermaag
  • steentjes 
  • cloaca = gecombineerde darm- en urine-uitgang
  • ook ei gaat door cloaca

Slide 35 - Diapositive

Op welke plek in het maag-darmstelsel van de kip worden zaden fijngemalen?
A
darmen
B
kliermaag
C
spiermaag
D
krop

Slide 36 - Quiz

soorten voer
ruwvoer
  • voer met veel structuur
krachtvoer 
  • weinig structuur, geeft veel energie
onderhoudsvoer
  • voldoende om in leven en gezond te houden 
productievoer
  • voor een dier dat bv eieren of melk produceert

Slide 37 - Diapositive

Verzorging
dagelijkse verzorging
  • bv: voeren, melken, schoonhouden voergang

periodieke verzorging
  • bv: bekappen van klauwen, ontwormen, inenten

Slide 38 - Diapositive

Wat is deze man aan het doen?
A
Dierenverblijf aan het vegen
B
Dierenverblijf aan het poetsen
C
Dierenverblijf aan het ontsmetten
D
Dierenverblijf aan het reinigen

Slide 39 - Quiz

Hygiëne
  • Zoönose: besmetting van een infectieziekte van dier op mens.

  • Ziektekiemen: bacteriën, virussen, parasieten of schimmel

  • Ontsmet: doden van ziektekiemen met ontsmettingsmiddel

Slide 40 - Diapositive

Wat is een zoönose?
A
Besmetting van het dier
B
Besmetting van de mens
C
Dodelijke ziektekiemen
D
Besmetting van dier op mens

Slide 41 - Quiz

schone en vuile weg

  • Schone weg: bedrijf zelf
  • Vuile weg: bezoekers. Mensen en materialen worden ontsmet
  • Nieuwe of zieke dieren worden in quarantaine gedaan
  • Dode dieren gaan in de kadaverbak

Slide 42 - Diapositive

Hieronder staan een aantal bedrijfsmiddelen.
Welke van deze bedrijfsmiddelen zit aan de vuile weg?
A
een bezem om het voer aan te vegen
B
een kadaverbak om dode dieren in te leggen
C
een hogedrukspuit om de stallen schoon te spuiten
D
een voerkar om krachtvoer te geven

Slide 43 - Quiz

Waarom wordt een nieuw dier in een quarantaineverblijf geplaatst?
A
Om te kijken of het dier eventuele ziektes bij zich draagt
B
Om het dier te laten wennen aan zijn nieuwe omgeving
C
Om te kijken of het dier wel voldoende eet
D
Om te kijken of het dier tam is

Slide 44 - Quiz

Welzijn
verrijking: leefomgeving zo dat het dier natuurlijk gedrag kan vertonen.

Vijf vrijheden
  • vrij van honger en dorst
  • vrij van ongemak
  • vrij van pijn, verwonding en ziekte
  • vrij van angst en stress
  • vrij om normaal gedrag te vertonen

Slide 45 - Diapositive

Waarvoor dient hokverrijking bij varkens?
A
de productie van varkens wordt zo goedkoper.
B
de varkens hebben zo altijd iets te onderzoeken.
C
om ervoor te zorgen dat varkens genoeg eten
D
om ervoor te zorgen dat varkens niet ziek worden

Slide 46 - Quiz

Gezond of ziek

Kijk naar het uiterlijk
Kijk naar het gedrag
Kijk naar of ze eten

Slide 47 - Diapositive

Gezondheidscontrole
Checklist met controlepunten:
- Huid
- Slijmvliezen
- Klauwen
- Zintuigen
1
Slijmvliezen: roze en vochtig
Rond de ogen, 
de mond,
de neus,
de geslachtsorganen
3
Spijvertering en mest belangrijke controlepunten.
2
Rode vliezen:
ontsteking of infectie
 
4
Te witte slijmvliezen:
bloedarmoede
5

Slide 48 - Diapositive

meten is weten

PAT-waarden
- de hartslag (P=pols)
- de ademhaling (A)
- de lichaamstemperatuur (T)
Normaalwaarden
Deze moet je kennen om te bepalen of die:
- te hoog is (bv koorts)
- te laag is (bv onderkoeling)

Slide 49 - Diapositive

Wat zijn kenmerken van een gezond dier?
A
Verkleurde huid
B
Roze slijmvliezen
C
Rode slijmvliezen
D
witte slijmvliezen

Slide 50 - Quiz

Sleep de waarneming naar gezond of ziek.
gezond
ziek
een dier met bleke slijmvliezen
een dier met dromerig gedrag
een dier met een glanzende vacht
een dier met stevige ontlasting
een dier met vochtige ogen

Slide 51 - Question de remorquage

Identificatie en registratie

registratie verplicht bij productiedieren 
  • oormerk
  • chip

digitale lijst
strenge controle door Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

Slide 52 - Diapositive

Hoe groter een melkveebedrijf, hoe minder mensen er werken. Waarom is dat?
A
Grote melkveebedrijven hebben geen geld voor personeel.
B
Grote melkveebedrijven kunnen geen mensen vinden om daar te werken.
C
Grote melkveebedrijven hebben veel werk geautomatiseerd mbv robots.

Slide 53 - Quiz

PTA theorietoets
Hiervoor moet je leren, les 1 t/m 6 van:
  • H1: vermeerderen, telen en oogsten
  • H2: groei van gewassen
  • H3: productiedieren houden
tips voor het leren:
  • ken alle begrippen (blauwe woorden in de tekst) goed. (flitskaarten)
  • maak samenvattingen/ begrippenlijsten
  • maak de test jezelf.
  • controleer jezelf op de leerdoelen, kan/ kun je de leerdoelen?
  • bekijk de examentrainer (op blz. 13 staan nog meer tips voor het leren/ oefenen)
  • EN begin op tijd met leren!

Slide 54 - Diapositive