H4 herhaling

H4 herhaling
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

H4 herhaling

Slide 1 - Diapositive

Uit welke 3 onderdelen wordt een tekst opgebouwd?

Slide 2 - Question ouverte

Inleiding, middenstuk, slot

Slide 3 - Diapositive

Schrijf een Facebookbericht van vijf zinnen over iets wat jij afgelopen zaterdag deed.

Slide 4 - Question ouverte

Schrijven: een persoonlijk verslag schrijven 
Theorie:
een persoonlijk verslag
  • een tekst waarin je beschrijft wat je hebt gedaan of wat er gebeurd is
  • bijvoorbeeld een beschrijving van een wedstrijd of een vakantie 
  • je vertelt de lezer alles wat hij moet weten
  • gebruik de 5W+h-vragen om te zorgen dat je niets vergeet!

Slide 5 - Diapositive

Hoe vind je de tegenstelling?
Let op de volgende signaalwoorden: maar, anderzijds, daarentegen, echter, hoewel, evenwel, aan de andere kant, ofschoon.

Signaalwoorden: Woorden die een verband aangeven. Ze laten zien hoe zinnen of alinea's met elkaar te maken hebben.

Slide 6 - Diapositive

Wat is een signaalwoord dat WEL een tegenstelling aangeeft?
A
Omdat
B
Toch
C
Spannend
D
Als

Slide 7 - Quiz

Wat is een signaalwoord dat WEL een tegenstelling aangeeft?
A
Dus
B
Kortom
C
En
D
Echter

Slide 8 - Quiz

Wat is een signaalwoord dat GEEN tegenstelling aangeeft?
A
Echter
B
Doordat
C
Maar
D
Anderszijds

Slide 9 - Quiz

Wat is een signaalwoord dat GEEN tegenstelling aangeeft?
A
Daarentegen
B
Hoewel
C
Ten eerste
D
Maar

Slide 10 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde
Piet
drinkt
een blikje cola
in de pauze

Slide 11 - Question de remorquage

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
werkwoordelijk gezegde
De voorzitter
reikt
na het toernooi
de prijzen
uit

Slide 12 - Question de remorquage

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde
Rida
is
in de aula
aan het
eten

Slide 13 - Question de remorquage

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
gekeken.
Het werkwoordelijk gezegde
We 
hebben
vanavond
een serie 

Slide 14 - Question de remorquage

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
Alvaro
zit
met
zijn haar
te
spelen

Slide 15 - Question de remorquage

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde
Janneke
heeft
haar werk
goed
gedaan

Slide 16 - Question de remorquage

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
gekeken.
Het werkwoordelijk gezegde
We 
hebben
vanavond
een serie 

Slide 17 - Question de remorquage

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
Fatma
moet
hard
lachen

Slide 18 - Question de remorquage

Wat is de persoonsvorm?
A
Een persoon
B
Geen werkwoord
C
Altijd een werkwoord!
D
Een voltooid deelwoord

Slide 19 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.


A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 20 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond

Slide 21 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Sturen jullie ook altijd Kerstkaarten?
A
jullie
B
Kerstkaarten
C
Sturen

Slide 22 - Quiz

De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.
______
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 23 - Quiz

Waaruit bestaat het werkwoordelijke gezegde van een zin?
A
Het onderwerp + alle werkwoorden
B
Alle werkwoorden
C
Alle werkwoorden + lijdend voorwerp
D
De persoonsvorm + het lijdend voorwerp

Slide 24 - Quiz

Noteer het meervoud van cowboy
A
cowboys
B
cowboy's

Slide 25 - Quiz

Noteer het meervoud van café
A
cafés
B
cafees
C
cafe's
D
café's

Slide 26 - Quiz

Wat is het meervoud van perzik?
A
perziken
B
perzikken

Slide 27 - Quiz

Wat is het meervoud van paragraaf?
A
paragraven
B
paragrafen

Slide 28 - Quiz

Wat is het meervoud van musicus?
A
musicussen
B
musici

Slide 29 - Quiz

Wat voor soort werkwoord is:
SNAPPEN
A
infinitief
B
voltooid deelwoord

Slide 30 - Quiz

Wat voor soort werkwoord is:
GEVIST
A
infinitief
B
voltooid deelwoord

Slide 31 - Quiz

Wat voor soort werkwoord is:
LOPEN
A
infinitief
B
voltooid deelwoord

Slide 32 - Quiz

Wat voor soort werkwoord is:
GEWANDELD
A
infinitief
B
voltooid deelwoord

Slide 33 - Quiz

Wat voor soort werkwoord is:
KRIJGEN
A
infinitief
B
voltooid deelwoord

Slide 34 - Quiz

Wat voor soort werkwoord is:
GEGETEN
A
infinitief
B
voltooid deelwoord

Slide 35 - Quiz