Rekonomie H3 Indexcijfers 3.17

• Economie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Rekonomie

Hoofdstuk 3

Indexcijfers

Waarvoor worden Indexcijfers gebruikt?

1. Om te zien hoeveel een aandeel nu waard is.
2. Hoeveel % winst een bedrijf in een maand gemaakt heeft.
3. Verandering in een reeks getallen makkelijk te zien.

Indexcijfers

Bij een indexcijfer is het basisjaar altijd

1. 100%
2. 1
3. 100
4. 1000

Juist of onjuist?
Het indexcijfer is altijd 100 of hoger.

1. Juist
2. Onjuist

Een indexcijfer bereken je met behulp van de formule

1. (nieuw - oud) : oud x 100%
2. waarde actuele jaar gedeeld door waarde basisjaar x 100
3. deel van het geheel gedeeld door totaal x 100%

Wat is het indexcijfer van 2016?

1. 101
2. 102
3. 103
4. 104

Indexcijfers

Indexcijfers zijn getallen die de verandering aangeven ten opzichten van een bepaalde periode.

Het jaar waarmee ik wil vergelijken is altijd 100! Dit noemen we het basisjaar.

Het lijkt heel erg op procent rekenen, maar procenten mag je niet gebruiken!

Lees goed wat er gevraagd wordt

Voor een indexcijfer:

Waarde van het jaar dat je wilt berekenen / basisjaar * 100

Procentuele verandering tussen jaren:

(Nieuw - oud)/oud * 100%

Bereken met hoeveel % het nationaal inkomen in 2020 is gestegen tov 2019.

Indexcijfer omzet

Omzet = prijs x afzet

Index omzet = index prijs x index afzet

                                                  100

Voorbeeld

De prijzen zijn met 2% gestegen. Hierdoor is de afzet met 1% afgenomen. 

102 x 99 = 100,98

    100

Dit betekent dat de omzet is toegenomen met 0,98%.

Vandaag

Aan het eind van de les kan je de verandering in het reële inkomen berekenen

Voorbeeld

Fred krijft €20 zakgeld en een ijsje kost €2. Hoeveel ijsjes kan Fred kopen?

Voorbeeld

Fred krijft €20 zakgeld en een ijsje kost €2. Hoeveel ijsjes kan Fred kopen?

Fred krijgt nu €25 zakgeld, maar de prijs een ijsje is €3 geworden. Hoeveel ijsjes kan Fred nu nog kopen?

Voorbeeld

Fred krijft €20 zakgeld en een ijsje kost €2. Hoeveel ijsjes kan Fred kopen?

Fred krijgt nu €25 zakgeld, maar de prijs een ijsje is €3 geworden. Hoeveel ijsjes kan Fred nu nog kopen?

Zijn koopkracht is gedaald.

RIC = NIC / PIC x 100

NIC =  Nominale index cijfer (verandering van bijv. inkomen)

PIC =  Prijs index cijfer (verandering van de prijzen)

RIC = Reëel index cijfer (verandering van je koopkracht)

Zakgeld Fred (NIC): 25/20 x 100 = 125
Prijs ijsje (PIC): 3/2 x 100 = 150
Bereken de verandering van de koopkracht (RIC)

Zelfstandig aan het werk

Maak opgave 3.1 t/m 3.17