Cette leçon contient 16 diapositives, avec diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Rekonomie
Hoofdstuk 4
Rekenen en tekenen
Slide 1 - Diapositive
Indexcijfers
Slide 2 - Diapositive
Voorbeeld
Fred krijft €20 zakgeld en een ijsje kost €2. Hoeveel ijsjes kan Fred kopen?
Slide 3 - Diapositive
Voorbeeld
Fred krijft €20 zakgeld en een ijsje kost €2. Hoeveel ijsjes kan Fred kopen?
Fred krijgt nu €25 zakgeld, maar de prijs een ijsje is €3 geworden. Hoeveel ijsjes kan Fred nu nog kopen?
Slide 4 - Diapositive
Voorbeeld
Fred krijft €20 zakgeld en een ijsje kost €2. Hoeveel ijsjes kan Fred kopen?
Fred krijgt nu €25 zakgeld, maar de prijs een ijsje is €3 geworden. Hoeveel ijsjes kan Fred nu nog kopen?
Zijn koopkracht is gedaald.
Slide 5 - Diapositive
RIC = NIC / PIC x 100
NIC = Nominale index cijfer (verandering van bijv. inkomen)
PIC = Prijs index cijfer (verandering van de prijzen)
RIC = Reëel index cijfer (verandering van je koopkracht)
Slide 6 - Diapositive
Rekenen en tekenen
Zoals jullie nu weten is rekenen bij economie heel belangrijk, maar er worden ook vaak grafieken gebruikt bij economie.
Het is daarom ook belangrijk om deze grafieken te kunnen tekenen.
Eerst kijken wij naar de basisberekeningen van opbrengsten kosten en winst.
Slide 7 - Diapositive
Berekeningen opbrengsten
Opbrengsten (=omzet) = Prijs * Afzet
Prijs = de verkoopprijs
Afzet = Aantal verkopen
De formule wordt dan TO = P * Q
TO = Totale opbrengst, P = Prijs, Q = Afzet
Als je de prijs (€8) weet zet je die al in de formule TO = 8Q
Slide 8 - Diapositive
Totale opbrengst = omzet = TO
TO = p x q
p = prijs
q = hoeveelheid (afzet)
Slide 9 - Diapositive
Variabele en constante kosten
Verschil variabele kosten en constante kosten
Variabele kosten = Zijn afhankelijk van je productie/afzet zoals ingrediënten van een taart. Als je minder taarten bakt heb je minder ingrediënten nodig.
Constante kosten = Zijn niet afhankelijk van je productie/afzet zoals de oven waarin je de taart bakt. Als je minder taarten bakt heb je nog steeds de oven nodig.
Slide 10 - Diapositive
TW= TO-TK
TK= VK + CK
Slide 11 - Diapositive
Berekening kosten
Totale kosten (TK) = Totale variabele kosten (TVK) + Totale constante kosten (TCK)
Totale variabele kosten = Variabele kosten per product * afzet
Totale constante kosten = Totale constante kosten
Slide 12 - Diapositive
Totale winst
TW=TO-TK
De totale kosten worden van de totale opbrengsten afgetrokken