Uren, weken, maanden

Seizoenen, maanden, weken, uren 
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2ISK

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Seizoenen, maanden, weken, uren 

Slide 1 - Diapositive

Welke seizoenen ken je?

Slide 2 - Carte mentale

              Lente

(voorjaar)
21 maart - 20 juni
maart, april, mei en juni

Slide 3 - Diapositive

                Zomer

21 juni - 20 september
juni, juli, augustus en september

Slide 4 - Diapositive

                Herfst
(najaar)
21 september - 20 december
september, oktober, november en december

Slide 5 - Diapositive

               Winter

21 december - 20 maart
december, januari, februari en maart

Slide 6 - Diapositive

Een jaar
Een jaar heeft 4 seizoenen
Een jaar heeft 12 maanden
Een jaar heeft 52 weken
Een jaar heeft 365 dagen

Slide 7 - Diapositive

Een maand heeft 4 weken.
Een week heeft 7 dagen.
Een dag heeft 24 uur.
Een uur heeft 60 minuten.
Een minuut heeft 60 seconden.

Slide 8 - Diapositive

Maanden van het jaar
januari
februari
maart
april
mei
juni
juli
augustus
september
oktober
november
december

Slide 9 - Diapositive

Dagen van de week

Slide 10 - Diapositive

Seizoenen
De winter: het is koud.
De lente: het wordt warm.
De zomer: het is warm.
De herfst: het regent.

Slide 11 - Diapositive

Praat met elkaar over de  
lente, zomer, herfst, winter

Slide 12 - Diapositive

Lente
1        Wanneer begint de lente in Nederland?
2       De lente begint hier in maart.
1        Is de lente in Nederland warm?
2       In maart en april wordt het steeds warmer.
          In mei merk je dat duidelijk.

Slide 13 - Diapositive

Zomer

1         Wanneer is het zomer in Nederland?
2        In juni, juli en augustus is het zomer.
1         In welke maand gaan de mensen op vakantie?
2        Bij ons is juli en augustus de maand voor vakantie.
          Dan zijn alle scholen dicht.

Slide 14 - Diapositive

Herfst
1      Wanneer is het herfst?
2     Het is herfst in september, oktober en november.
1     Hoe is het weer dan?
2    O, dan regent het vaak. Er is meer wind en minder zon. Het             wordt minder warm.

Slide 15 - Diapositive

Winter
1     En begint daarna de winter?
2    Inderdaad, maar in december is het nog niet echt koud.
1    Welke maanden zijn de koudste maanden?
2    Het wordt steeds kouder in januari en februari.


Slide 16 - Diapositive

Vragen:
1.   In welke maanden is het lente?
2.  In welke maanden is het herfst?
3. In welke maanden is het zomer?
4. In welke maanden is het winter?

Slide 17 - Diapositive

De bladeren vallen in de .............
A
winter
B
lente
C
zomer
D
herfst

Slide 18 - Quiz

Een ander woord voor voorjaar is .............
A
winter
B
lente
C
zomer
D
herfst

Slide 19 - Quiz

Een ander woord voor najaar is .............
A
winter
B
lente
C
zomer
D
herfst

Slide 20 - Quiz

Wij schaatsen in de .............
A
winter
B
lente
C
zomer
D
herfst

Slide 21 - Quiz

Er zijn veel bloemen in de .............
A
winter
B
lente
C
zomer
D
herfst

Slide 22 - Quiz

Wij maken een sneeuwpop in de .............
A
winter
B
lente
C
zomer
D
herfst

Slide 23 - Quiz

Er zijn veel wespen in de .............
A
winter
B
lente
C
zomer
D
herfst

Slide 24 - Quiz

De auto glijdt door de ijzel in de .............
A
winter
B
lente
C
zomer
D
herfst

Slide 25 - Quiz

Bomen krijgen bladeren in de .............
A
winter
B
lente
C
zomer
D
herfst

Slide 26 - Quiz

De zon is warm in de .............
A
winter
B
lente
C
zomer
D
herfst

Slide 27 - Quiz

Augustus is in de .............
A
winter
B
lente
C
zomer
D
herfst

Slide 28 - Quiz

Januari is in de .............
A
winter
B
lente
C
zomer
D
herfst

Slide 29 - Quiz

Mei is in de .............
A
winter
B
lente
C
zomer
D
herfst

Slide 30 - Quiz

Oktober is in de .............
A
winter
B
lente
C
zomer
D
herfst

Slide 31 - Quiz

Kies de goede maand.

Sleep het goede antwoord naar het grote vak.

Slide 32 - Diapositive

januari, februari, ....... .
april
maart
mei

Slide 33 - Question de remorquage

april, mei,  ....... .
juni
juli
januari

Slide 34 - Question de remorquage

juli, augustus,  ....... .
april
november
september

Slide 35 - Question de remorquage

oktober, november, ....... .
februari
december
september

Slide 36 - Question de remorquage

april, ..............., juni.
........................., februari, maart
april
mei
september
januari

Slide 37 - Question de remorquage

.................., november, december.
juli, augustus, ....................... .
maart
oktober
september
februari

Slide 38 - Question de remorquage

Welke maand is het nu?

Slide 39 - Carte mentale

Wat was de vorige maand?

Slide 40 - Carte mentale

Wat is de volgende maand?

Slide 41 - Carte mentale

Hoeveel maanden
zitten er in een jaar?

Slide 42 - Carte mentale

In welke maand ben jij jarig?

Slide 43 - Carte mentale