4va literaire theorie - verhaalanalyse

Literaire theorie - verhaalanalyse


Dautzenberg H 11
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Literaire theorie - verhaalanalyse


Dautzenberg H 11

Slide 1 - Diapositive

Wat is volgens jou literatuur?

Slide 2 - Question ouverte

Wat is nu volgens jou het belangrijkste verschil tussen lectuur en literatuur?

Slide 3 - Question ouverte

Literatuur of lectuur?

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Compositie
Verschil tussen inhoud en vorm > voorbeelden:
  • gebeurtenissen 2x vertellen (door andere ogen)
  • soms uitvoerig, soms beknopt


wat wordt verteld?
hoe wordt het verteld?
fabel
sujet
het vertelde
vertelling
story
plot

Slide 6 - Diapositive

Handeling
  • handeling, plot, intrige: de gebeurtenissen in een boek/verhaal
  • hoofdhandeling en bijhandelingen (subplots, nevenintriges)
  • onderwerp: allerkortste samenvatting van de handeling (bijv. drugsverslaving)

Slide 7 - Diapositive

Verhalen door/in elkaar
  • Dubbelroman: twee gelijkwaardige handelingen en dus twee thema's naast elkaar / boek binnen een boek
  • Ingelast verhaal: kort verhaal met een eigen thema binnen een roman
  • Kader- of raamvertelling: een roman die bestaat uit ingelaste verhalen (Sprookjes van duizend-en-één-nacht)

Slide 8 - Diapositive

Het begin van een roman
  • ab ovo (vanaf het ei) > normale chronologische volgorde
  • in media res (midden in de zaken) > midden in het verhaal beginnen en daarna pas de voorgeschiedenis vertellen
  • post rem (na de zaak) > het hele verhaal achteraf vertellen

Slide 9 - Diapositive

Hoe begint Het diner?
A
Ab ovo
B
In medias res
C
Post rem

Slide 10 - Quiz

Hoe begint Joe Speedboot?
A
Ab ovo
B
In medias res
C
Post rem

Slide 11 - Quiz

Spanning
doet lezer verlangen verder te lezen en afloop te weten. Hoe wordt spanning gecreëerd?
  1. bepaalde gebeurtenissen  > het krijgen van een dreigbrief (van wie) of een moeilijke opdracht (gaat het lukken?)
  2. tijdsvolgorde in het boek (vooruitwijzingen)

Slide 12 - Diapositive

3 soorten spanning
  1. Inhoudelijke spanning: je wilt weten hoe het afloopt
  2. Emotionele spanning: je weet meer dan de personages en wilt hen bijvoorbeeld waarschuwen
  3. Intellectuele spanning: je weet minder dan de personages en snapt dus niet precies wat er gebeurt/waarom dit gebeurt. Bijvoorbeeld als een verhaal in medias res begint.

Slide 13 - Diapositive

Beginzin 'Honderd jaar eenzaamheid' - G.M. Márquez

Vele jaren later, staande voor het vuurpeloton, moest kolonel Aureliano Buendía denken aan die lang vervlogen middag, toen zijn vader hem meenam om kennis te maken met het ijs. 

Welke vorm van spanning?

Slide 14 - Diapositive

Welke vorm van spanning is er het duidelijkst aanwezig in dit fragment?
A
Inhoudelijke spanning
B
Emotionele spanning
C
Intellectuele spanning

Slide 15 - Quiz

Het slot
  • Gesloten einde: de zaak is opgelost, alles is nu in orde
  • Open einde: verhaal nog niet afgelopen > veroorzaakt nieuwe spanning - je blijft nog enige tijd bij het boek
  • Cirkelvormige structuur: het slot sluit aan bij het begin

Slide 16 - Diapositive

Ik hou van boeken met een open einde. Dat maakt dat ik er nog langer over na blijf denken
A
eens
B
oneens

Slide 17 - Quiz

Motieven
  • Motieven: steeds terugkerende elementen in een verhaal. 
  • Abstracte motieven > literair historische motieven, zoals onmacht, liefde, toeval, eenzaamheid, oorlog. 
  • Leidmotieven > terugkerende concrete zaken > symbolische betekenis: dobbelsteen (toeval) spiegel (zelfbeeld)
  • Klassieke motieven  > uit klassieke verhalen, bijv. oedipusmotief en assepoestermotief.

Slide 18 - Diapositive

Een telkens terugkerende rode auto is een:
A
abstract motief
B
leidmotief

Slide 19 - Quiz

Personages
hoofdpersonages
bijpersonages
meerdere karaktertrekken
weinig karaktertrekken
psychologische ontwikkeling
geen ontwikkeling
betrokken bij veel gebeurtenissen
tegenstander of helper van hoofdpersonage

Slide 20 - Diapositive

Personages
  • Flat character =  verandert niet, oppervlakkig
  • Round character = maakt een ontwikkeling door, leer je beter kennen
  • Type = vaststaand stereotype personage --> heks, schooljuf

Slide 21 - Diapositive

Hoe leer je een personage kennen?


  • Door wat/hoe personage doet, denkt, zegt en reageert
  • Door wat andere personages vertellen of denken over dit personage 

Slide 22 - Diapositive

Hoe leer je in Joe Speedboot Joe Speedboot kennen?
A
Door wat hij doet
B
Door wat andere personages over hem vertellen en denken

Slide 23 - Quiz

Personages en romangenres
  • primair doel om personage(s) zo diepgaand mogelijk te beschrijven > psychologische roman
  • beschrijving maatschappelijk bepaalde groep personen > sociale roman
  • geestelijke rijping van personage centraal > ontwikkelingsroman

Slide 24 - Diapositive

Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving:

"Element dat vaker voorkomt in een verhaal. Vestigt de aandacht op iets wat belangrijk is in het verhaal. "
A
Motief
B
Handeling
C
Vooruitwijzing
D
Thema

Slide 25 - Quiz

Het verhaal begint als een sprookje.
A
Ab ovo
B
In medias res
C
Post rem

Slide 26 - Quiz

Een flashback onderbreekt de chronologie van een verhaal niet.
A
waar
B
onwaar

Slide 27 - Quiz

Perspectief
 veel of weinig informatie?
  • veel > boven specifieke personages uitstijgende informatie 
  • weinig > beperkt tot wat een van de personages ziet


Slide 28 - Diapositive

Soorten perspectief
  • Auctoriale verteller (je kijkt door de ogen van de schrijver, maakt geen deel uit van de verhaalwereld)
  • Personale verteller (je kijkt door de ogen van een personage, maakt wel deel uit van de verhaalwereld
  1. ik-vorm
  2. hij/zij-vorm  

Slide 29 - Diapositive

Auctoriale verteller (God/alwetende verteller)

De lezer ‘bijgepraat’ door een anonieme verteller

  • meestal niet zichtbaar in de tekst
  • neemt niet deel aan het verhaal
  • blijkt wel van alles te weten

Slide 30 - Diapositive

Uit: Tessa de Loo, Isabelle (1989)
‘Men liet haar snel gaan, zo ontmoedigend en onaangenaam was het om met haar te spreken en haar aan te zien. Bezitten de vrouwen van Auvergne doorgaans een aardse, blozende schoonheid, deze getuige was van zo’n zeldzame lelijkheid dat zij met recht het zoveelste wonder der natuur genoemd mocht worden in deze aan natuurwonderen zo rijke streek. (…)
Zij lieten haar dus gaan en slaakten een zucht van verlichting toen de deur met een mannelijke klap achter haar dichtviel.’

Slide 31 - Diapositive

Uit: ‘Vaders en zonen’ (1862) van Toergenjew.
‘De bediende, aan wie alles, zowel de turkozen oorknop als zijn gepomadeerde haren van verschillende kleur en zijn beleefde gebaren, kortom alles iemand van de nieuwe, vervolmaakte generatie verried, keek toegeeflijk de weg af en gaf ten antwoord: ‘Nee meneer, niets te zien.’
(..)
Zijn meester zuchtte en ging op een bankje zitten. Wij willen de lezer met hem doen kennismaken terwijl hij daar met zijn beentjes onder zich zit en treurig rondkijkt. Hij heet Nikolaj Petrowitsj Kirsanow.’

Slide 32 - Diapositive

Personaal perspectief
  • De lezer kijkt niet verder dan de neus van het personage lang is.
  • Komt zowel voor in de ik-vorm als in de hij/zij-vorm
  • Komt ook voor in films
  • Soms kijk je mee met meerdere personages > wisselend personaal perspectief 



Slide 33 - Diapositive

Uit: De Donkere Kamer van Damokles (1958) van W.F. Hermans
‘Dorbeck lachte. Zijn witte tanden stonden zo recht en aaneengesloten, dat het leek of zijn gebit uit twee ononderbroken messen van ivoor bestond. Hij had zwart haar en langs zijn onderkaak lag een blauwe schaduw van baardstoppels, zijn wangen gloeiden roodachtig onder zijn jukbeenderen. Hij had een stem als een klok van brons.’

Slide 34 - Diapositive

De zin: 'Hij dacht eraan dat hij liever in zijn bed zou blijven."
timer
0:15
A
personaal perspectief (ik-vorm)
B
wisselend perspectief
C
personaal perspectief (hij-vorm)

Slide 35 - Quiz

Welk perspectief vind je in Het diner?
A
Auctoriaal perspectief
B
Personaal perspectief (ik-vorm)
C
Personaal perspectief (zij-vorm)
D
Wisselend personaal perspectief

Slide 36 - Quiz

Onbetrouwbaar perspectief
De lezer twijfelt aan de juistheid van de waarnemingen van een personage. 
  • Heeft de hoofdpersoon het wel bij het rechte eind? 
  • Verbeeldt hij zich soms dingen? 
  • Is hij misschien gek?
Voorbeeld: Het diner van H. Koch > verteller Paul heeft een gedragsstoornis

Slide 37 - Diapositive

Vertellend en belevend ik
  • Een personage kijkt vanuit een later tijdstip, als ouder en hopelijk wijzer mens terug op gebeurtenissen (belevend ik) uit zijn verleden.
  • Hij kan dus – in tweede instantie – nadenken over het gebeurde en daar commentaar op leveren (vertellend ik).

Slide 38 - Diapositive

Huiswerk
  • Maak de eindtoets op blz. 79 van het werkboek van Dautzenberg. Gebruik hoofdstuk 11 van het tekstboek om eventuele begrippen op te zoeken.
  • Je mag samenwerken.
  • Je kunt hier tot het eind van de les aan werken.
  • Neem volgende les ook je leesboek mee.
  • Preek van de week gaat verder als ik weer op school ben.

Slide 39 - Diapositive