Verhaalanalyse 22.23

Verhaalanalyse
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Verhaalanalyse

Slide 1 - Diapositive

Wat is volgens jou literatuur?

Slide 2 - Question ouverte

Literatuur of lectuur?

Slide 3 - Diapositive

Wat is nu volgens jou het belangrijkste verschil tussen lectuur en literatuur?

Slide 4 - Question ouverte

Spanning
doet lezer verlangen verder te lezen en afloop te weten. Hoe wordt spanning gecreëerd?
  1. bepaalde gebeurtenissen  > het krijgen van een dreigbrief (van wie) of een moeilijke opdracht (gaat het lukken?)
  2. tijdsvolgorde in het boek (vooruitwijzingen)

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Spanning






Trucs om spanning aan te brengen noemen we manipulatietechnieken:
- open plekken in het verhaal
- stoppen op een spannend moment
- wisselen van perspectief
- veranderen van verhaallijn
- lezer op een dwaalspoor zetten

Slide 7 - Diapositive

Het slot
  • Gesloten einde: de zaak is opgelost, alles is nu in orde
  • Open einde: verhaal nog niet afgelopen > veroorzaakt nieuwe spanning - je blijft nog enige tijd bij het boek
  • Cirkelvormige structuur: het slot sluit aan bij het begin

Slide 8 - Diapositive

Tijd
Chronologisch
niet-chronologisch
fabel
sujet
flash-forward (vooruitwijzing)
flash-back
vertelde tijd (tijd die verstrijkt in boek)
verteltijd (aantal bladzijdes of uren lezen)
tijdverdichting (versnelling)
tijdvertraging

Slide 9 - Diapositive

Tijd
wat wordt verteld?
hoe wordt het verteld?
fabel
sujet
A B C D E
C D A B E

Slide 10 - Diapositive

Het begin van een roman
  • ab ovo (vanaf het ei) > normale chronologische volgorde
  • in media res (midden in de zaken) > midden in het verhaal beginnen en daarna pas de voorgeschiedenis vertellen
  • post rem (na de zaak) > het hele verhaal achteraf vertellen

Slide 11 - Diapositive

Een flashback onderbreekt de chronologie van een verhaal.
A
waar
B
onwaar

Slide 12 - Quiz

Handeling
  • handeling, (plot, intrige): de gebeurtenissen in een boek/verhaal
  • hoofdhandeling en bijhandelingen (subplots, nevenintriges)
  • onderwerp: allerkortste samenvatting van de handeling (bijv. drugsverslaving)

Slide 13 - Diapositive

Personages
hoofdpersonages
bijpersonages
meerdere karaktertrekken
weinig karaktertrekken
psychologische ontwikkeling
geen ontwikkeling
betrokken bij veel gebeurtenissen
tegenstander of helper van hoofdpersonage

Slide 14 - Diapositive

Hoe leer je een personage kennen?


  • Door wat/hoe personage doet, denkt, zegt en reageert
  • Door wat andere personages vertellen of denken over dit personage 

Slide 15 - Diapositive

Personages
  • Round character = maakt een ontwikkeling door, leer je beter kennen
  • Flat character =  verandert niet, oppervlakkig
  • Type = vaststaand stereotype personage --> heks, schooljuf, dom blondje, nerd

Slide 16 - Diapositive

Plaats en ruimte
  • Plaats: tastbare, fysieke ruimtes waarbinnen de gebeurtenissen zich afspelen. (kamer, stad, weiland, tunnel, berg…)
  • Ruimte: weer- en sfeeraanduidingen (mist, regen, maanloze nacht, zon, dreigend, feestelijk …) > bezielde omgeving

Slide 17 - Diapositive

Vertelperspectief
 veel of weinig informatie?
  • veel > boven specifieke personages uitstijgende informatie 
  • weinig > beperkt tot wat een van de personages ziet


Slide 18 - Diapositive

Soorten perspectief
  • Ik-perspectief 
    De ik-figuur vertelt
  • Personaal (hij/zij-) perspectief
    Je ziet het verhaal door de ogen van een personage
  • Alwetend of auctoriaal perspectief
    de verteller doet niet mee aan het verhaal en geeft commentaar
  • meervoudig perspectief 
    Door de ogen van verschillende personages (ik- of hij/zij- perspectief)

Slide 19 - Diapositive

De alwetende verteller

De lezer ‘bijgepraat’ door een anonieme verteller

  • niet zichtbaar in de tekst
  • neemt niet deel aan het verhaal
  • blijkt wel van alles te weten

Slide 20 - Diapositive

Uit: Tessa de Loo, Isabelle (1989)
‘Men liet haar snel gaan, zo ontmoedigend en onaangenaam was het om met haar te spreken en haar aan te zien. Bezitten de vrouwen van Auvergne doorgaans een aardse, blozende schoonheid, deze getuige was van zo’n zeldzame lelijkheid dat zij met recht het zoveelste wonder der natuur genoemd mocht worden in deze aan natuurwonderen zo rijke streek. (…)
Zij lieten haar dus gaan en slaakten een zucht van verlichting toen de deur met een mannelijke klap achter haar dichtviel.’

Slide 21 - Diapositive

Uit: ‘Vaders en zonen’ (1862) van Toergenjew.
‘De bediende, aan wie alles, zowel de turkozen oorknop als zijn gepomadeerde haren van verschillende kleur en zijn beleefde gebaren, kortom alles iemand van de nieuwe, vervolmaakte generatie verried, keek toegeeflijk de weg af en gaf ten antwoord: ‘Nee meneer, niets te zien.’
(..)
Zijn meester zuchtte en ging op een bankje zitten. Wij willen de lezer met hem doen kennismaken terwijl hij daar met zijn beentjes onder zich zit en treurig rondkijkt. Hij heet Nikolaj Petrowitsj Kirsanow.’

Slide 22 - Diapositive

Uit: De Avonden (1947) van Gerard Reve

‘Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.’

Slide 23 - Diapositive

Personaal perspectief
De lezer kijkt niet verder dan de neus van het personage lang is.

Ook in de film kan dat. 
Bekijk het volgende fragment.

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Vidéo

Er zit een kleine verandering in het perspectief. Waar is die verandering?

Slide 26 - Question ouverte

Uit: De Donkere Kamer van Damokles (1958) van W.F. Hermans
‘Dorbeck lachte. Zijn witte tanden stonden zo recht en aaneengesloten, dat het leek of zijn gebit uit twee ononderbroken messen van ivoor bestond. Hij had zwart haar en langs zijn onderkaak lag een blauwe schaduw van baardstoppels, zijn wangen gloeiden roodachtig onder zijn jukbeenderen. Hij had een stem als een klok van brons.’

Slide 27 - Diapositive

De zin: 'Hij dacht eraan dat hij liever in zijn bed zou blijven."
timer
0:15
A
ik-perspectief
B
wisselend perspectief
C
personaal perspectief

Slide 28 - Quiz

Onbetrouwbaar perspectief
De lezer twijfelt aan de juistheid van de waarnemingen van een personage. 
  • Heeft de hoofdpersoon het wel bij het rechte eind? 
  • Verbeeldt hij zich soms dingen? 
  • Is hij misschien gek?
Voorbeeld: Het diner van H. Koch > verteller Paul heeft een gedragsstoornis

Slide 29 - Diapositive

Uit: ‘De neef van Mata Hari’, in: ‘Het Vrome Volk van Maarten ’t Hart (1974)
‘Ik was tot niets in staat in die tijd; elke avond liep of fietste ik over het jaagpad langs de vliet in de richting van het Bommeer. Achteraf heb ik het gevoel dat dat de mooiste avonden in mijn leven zijn geweest; ik had iets om over te treuren en ik was toch niet ongelukkig want ik was verliefd.’
(..) Ik probeerde haar gezicht voor me te halen maar dat lukte me niet. Ik hoorde een vreemd geluid maar ik dacht dat het een vogel was en ik mijmerde verder over dat meisje waarop ik tot op de dag vandaag verliefd ben gebleven. Toen klonk een stem achter mij: ‘Wat doe je daar?’

Slide 30 - Diapositive

"De wind zorgt voor onrust: het zand, de strandtent, mijn haar. Alles lijkt op zoek te zijn naar een uitweg. Net als ik."

Welk perspectief wordt hier gebruikt?
A
Ik perspectief
B
Alwetend perspectief
C
Personaal perspectief

Slide 31 - Quiz

Uit: 'Kees de jongen'  Theo Thijssen (1923)
‘Kees boog luisterend het hoofd. Hij zag, hoe de dames naar hem keken. “Wat heeft die jongen een gevoel,” dachten ze waarschijnlijk. Het spel hield op. De twee dames klapten zachtjes in hun handen. Een van hen zei iets. Een heer kwam met z’n viool onder z’n arm even bij het raam staan en keek naar Kees. Keek zeer duidelijk naar hem. Kees dacht erover plechtig z’n pet af te nemen, maar dorst nog niet. Toen begon het spel weer. (…) Als dit stuk straks uit was, dan zou misschien die ene vrouw vragen: “ Vin-je ’t zo mooi?”

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Motieven
  • Motieven: steeds terugkerende elementen in een verhaal. 
  • Abstracte motieven > literair historische motieven, zoals onmacht, liefde, toeval, eenzaamheid, oorlog. 
  • Leidmotieven > terugkerende concrete zaken > symbolische betekenis: dobbelsteen (toeval) spiegel (zelfbeeld)
  • Klassieke motieven  > uit klassieke verhalen, bijv. oedipusmotief en assepoestermotief.

Slide 34 - Diapositive

Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving:

"Element dat vaker voorkomt in een verhaal. Vestigt de aandacht op iets wat belangrijk is in het verhaal. "
A
Motief
B
Handeling
C
Vooruitwijzing
D
Thema

Slide 35 - Quiz

Een telkens terugkerende rode auto is een:
A
abstract motief
B
leidmotief

Slide 36 - Quiz

H1: personages
Lees eerst deze uitleg (CambiumNed) en de voorbeelden en maak de oefeningen online.

Vul het schema hierboven aan in jouw eigen bestand.  


Slide 37 - Diapositive

Bij een tijdverdichting...
A
Vat de schrijver de verstreken tijd samen in een paar woorden.
B
Slaat de schrijver periodes over (regels wit) en besteedt er geen woorden aan.

Slide 38 - Quiz