31 mei 2024

• Latijn
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

V2 Latijn

31 mei 2024

31 mei 2024

V2 LATIJN

Non vitae sed scholae discimus

Wat gaan we doen?

• Aerobe
• Lessonup

Wat gaan we doen?

• Vragen over de weektaak
• Volgende week
• Grammatica: het betrekkelijk voornaamwoord (pronomen relativum)
• Werken aan de weektaak

Volgende week

• De komende drie lessen ben ik afwezig
• Wat je moet doen staat in de weektaak
• Nakijkmodellen staan in de ELO
• Oefenproefwerk staat in de ELO
• Met vragen kun je ook terecht bij mw De Jong

Grammatica

Het betrekkelijk voornaamwoord

(pronomen relativum)

Laatste nieuwe grammatica van dit schooljaar!

Wat is het betrekkelijk vnw in deze zin:

De man die daar loopt woont in dat huis

1. De
2. die
3. daar
4. dat

Wat is het betrekkelijk vnw in deze zin:

Dat paard houdt van de vrouw die het heeft gekocht

1. Dat
2. de
3. die
4. het

Wat is het betrekkelijk vnw in deze zin:

De vrouw ziet het paard dat haar heeft gebeten

1. De
2. het
3. dat
4. haar

Die / dat

• Het betrekkelijk vnw kan in het nl. dat of die zijn
• dat verwijst altijd naar 'het' woorden (onz ev)
• die verwijst altijd naar 'de' woorden (m/v ev/mv)

Het kind dat...

Het meisje dat...

Het huis dat...

De vrouw die...

De man die...

De mensen die...

Betrekkelijke bijzin

• Een betrekkelijk vnw leidt een bijzin in
• dat is dan een 'betrekkelijke bijzin' (of relatieve bijzin)
  
• De betrekkelijke bijzin zegt iets over iets uit de hoofdzin
• Het betrekkelijk vnw verwijst naar datgene of diegene(n)
• Dat noem je het antecedent

De man die daar loopt, is gek

Let op:

De man die daar loopt, is gek. (het...dat...)

De man aan wie ik een cadeau gaf, daar zie, is gek. (het...waarmee...)

De man die ik daar zie, is gek   (het...dat...)

De man van wie de auto is, is gek.  (het...waarvan...)

De man met wie ik ging eten, is gek.  (het...waarmee...)

Vul aan:

De mensen .... daar wonen, zijn aardig

1. die
2. dat
3. aan wie
4. van wie

De vrouwen... ik de fiets geef, komen uit Japan

1. van wie
2. (aan) wie
3. waarvan
4. die

Het apparaat....de handleiding ontbreekt, gebruik ik niet.

1. waar
2. dat
3. die
4. waarvan

De vrouw.... dit hondje is, woont verderop.

1. die
2. dat
3. van wie
4. waarvan

Grammatica (Aant. 24.1, p.114)

Hé, dat rijtje van qui, quae en quod... dat is precies hetzelfde als...

1. het zelfstandig vragend voornaamwoord
2. het onbepaald voornaamwoord
3. het aanwijzend voornaamwoord
4. het bijvoeglijk vragend voornaamwoord

Werken aan de weektaak

14 (p.115)