Week 06 Sneeuw en ijs in Nederland

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, vwo
• Leerjaar 1

1. Kijk goed naar de titel, de tussenkopjes en de afbeelding bij de tekst. Waar verwacht je dat de tekst over gaat?

Vraag bij de inleiding:
2. Waar zorgt het winterse weer in Nederland voor? Noem één positief en één negatief gevolg.

3. In de vorige vraag gaat het om een tegenstelling. Welk signaalwoord geeft die tegenstelling aan?

Vraag bij "koudegolf":
4. Wanneer spreek je van een koudegolf?
Er zijn twee dingen belangrijk.

5. Met welk signaalwoord begint de tweede voorwaarde (het tweede ding) van de vorige vraag?

Vraag bij "Overlast":
6. Wat betekent code rood?

Vraag bij "Overlast":
7. Welke overlast veroorzaakte het extreme weer? Noem twee voorbeelden.

Vraag bij "Elfstedentochtkoorts":
8. Hoe komt het dat Nederland altijd een schaatsland is geweest?

Vraag bij "IJsdikte"
9. Hoe kun je berekenen je of het ijs dik genoeg is om erop te schaatsen?

10. Heb jij vooral plezier of last van het winterse weer? Leg je antwoord uit.

Kwam je woorden tegen in de tekst die je nog niet kent? Schrijf ze hier op!

11. Wat wordt er bedoeld met "met het oog op" (r. 17)?

1. rekening houdend met
2. terwijl je niks weet over
3. terwijl je terugkijkt naar
4. zonder te denken aan

12. In regel 19-20 staat: Zondag was het treinverkeer gestremd, omdat de wissels bevroren zijn en niet werken door de stuifsneeuw. Wat betekent "gestremd zijn"?

1. geblokkeerd zijn
2. opgestart zijn
3. toegestaan zijn
4. vertraagd zijn

13. Waarom is het eigenlijk al uitgesloten dat er een Elfstedentocht komt (r. 31-32)?

1. De organisatie van de Elfstedentocht heeft gezegd dat er dit jaar geen Elfstedentocht wordt georganiseerd.
2. Het gaat niet lang en niet streng genoeg vriezen, dus het ijs wordt waarschijnlijk niet dik genoeg voor een Elfstedentocht.
3. Het ijs wordt waarschijnlijk wel dik genoeg, maar door de sneeuw kan er niet op geschaatst worden.
4. Vanwege de maatregelen is het dit jaar helemaal niet toegestaan om te schaatsen.

14. In r. 36 staat: Als het overdag ook vriest, dan zorgt elke 5 graden vorst voor één centimeter ijs.

1. Het is een oorzaak.
2. Het is een reden.
3. Het is een tegenstelling.
4. Het is een voorwaarde.

15. Welke zin past het best als laatste zin van de tekst?

1. De kans is dus groot dat er na sneeuwpret ook ijspret volgt.
2. De kans is dus groot dat er geen einde komt aan de ijspret.
3. Helaas heeft niet iedereen een paar schaatsen in huis.
4. Helaas is het niet toegestaan om te schaatsen.

https: