Formatieve toets bs 1 en 2

Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Verziendheid kan komen door een                      
ooglens of een                              oogbol.
Je kunt verziendheid oplossen met een                         lens/bril.
Langdurig gamen of kijken naar een iPad/mobiele telefoon kan leiden tot ernstige                                       .


te bolle
verziendheid
te platte
bijziendheid
te lange
te korte
positieve (+)
negatieve (-)

Slide 2 - Question de remorquage

Als ik wil  scherpstellen op een voorwerp dat dichtbij is, dan                                                    de kringspiertjes
van het/de                                                    , waardoor de lensbandjes                                          komen te staan en de lens                                                    wordt.                


strak
straalvormig lichaam
iris
slap
ontspannen
spannen (aan)
boller
platter

Slide 3 - Question de remorquage

receptoren die pijn waarnemen aan uiteinden van bepaalde zenuwen zijn pijnreceptoren
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

de situatie waarin je voorwerpen van veraf niet scherp ziet en voorwerpen van dichtbij wel heet:
A
accommoderen
B
bijziend
C
pupilreflex
D
verziend

Slide 5 - Quiz

Aangespannen lensbanden in het oog zorgen voor een
A
plattere vorm van de ooglens
B
bollere vorm van de ooglens
C
natuurlijke spanning van de ooglens
D
samentrekken van het hoornvlies

Slide 6 - Quiz

Met 1 oog kan je geen diepte zien
A
Goed
B
Fout

Slide 7 - Quiz

Van binnen in het oog naar buiten kom je drie lagen tegen, wat is de juiste volgorde?
A
Netvlies, Vaatvlies, harde oogvlies
B
Vaatvlies, Netvlies, harde oogvlies
C
Harde oogvlies, vaatvlies, netvlies

Slide 8 - Quiz

Als je een lens los zou halen uit het oog, is het dan bol of plat?
A
bol
B
plat

Slide 9 - Quiz

Mo ziet niet goed. Veraf is alles onscherp. Bij hem
A
Is de oogbol te lang, hij heeft een + bril nodig
B
is de oogbol te lang, hij heeft een - bril nodig
C
is de oogbol te kort, hij heeft een - bril nodig
D
is de oogbol te kort, hij heeft een + bril nodig

Slide 10 - Quiz

Lichtreceptoren kunnen ook impulsen versturen bij druk. Druk maar eens op je oog. Is de prikkeldrempel voor niet-adequate prikkels hoger of lager?
A
Hoger
B
Lager

Slide 11 - Quiz

Als je een lens los zou halen uit het oog, is de lens dan bol of plat?
A
bol
B
plat

Slide 12 - Quiz

Hoe heet de vlek waar de oogzenuw het oog verlaat?
A
Gele vlek
B
Zwarte vlek
C
Blinde vlek
D
Onzichtbare vlek

Slide 13 - Quiz

De ziekte van Alzheimer is een vorm van ouderdomsdementie. Amerikaanse onderzoekers hebben onlangs een test beschreven waarmee de ziekte van Alzheimer kan worden vastgesteld. Ze druppelen tropicamide in een oog van de te onderzoeken persoon. Bij Alzheimerpatiënten leidt dit tot een aanzienlijk grotere verwijding van de pupil dan bij andere mensen. Tropicamide wordt gewoonlijk toegepast door oogartsen die via de pupil het netvlies willen bekijken.

De wijdte van de pupil wordt geregeld via de pupilreflex.
Waardoor wordt de pupil verwijd?
A
door het samentrekken van de kringspier in de iris
B
door het samentrekken van de kringspier in het straalvormig lichaam
C
door het samentrekken van de straalsgewijs verlopende spier in de iris

Slide 14 - Quiz

Lichtstralen die ons oog binnenkomen worden gebroken. Er treedt breking van licht op door
A
het hoornvlies en door de pupil
B
uitsluitend de ooglens
C
het hoornvlies en door de ooglens
D
de ooglens en door het netvlies

Slide 15 - Quiz

Hoe heet de middelste laag van de wand van een oog?
A
Het harde oogvlies
B
Het netvlies
C
Het vaatvlies

Slide 16 - Quiz

Wanneer een voorwerp steeds dichterbij komt, wordt de lens steeds …(1)… en het straalvormig lichaam …(2)... steeds meer.

(tip: die laatste kan je voelen in je oog als je scherpstelt op iets heel dichtbij)
A
1: boller 2: ontspant
B
1: boller 2: spant
C
1: platter 2: ontspant
D
1: platter 2: spant

Slide 17 - Quiz

Hoe heet nr 14 ?
A
straalvormig lichaam
B
lens
C
iris
D
pupil

Slide 18 - Quiz

Hoe heet nr 1 ?
A
Lens
B
Pupil
C
Iris
D
Hoornvlies

Slide 19 - Quiz

Waarom zijn onze ogen rood bij flitslicht?
A. Waar komt de rode kleur vandaan?
B. Waarom is deze kleur zichtbaar bij flitslicht?
A
A. De bloedvaatjes van het netvlies B. De pupil is wijd door het donker
B
A. De bloedvaatjes van het netvlies B. het licht van de flitser weerkaatst
C
A. De bloedvaatjes van het vaatvlies B. De pupil is wijd door het donker
D
A. De bloedvaatjes van het vaatvlies B. Het licht van de flitser weerkaatst

Slide 20 - Quiz

Waar begint de reflexboog van de pupilreflex?
A
In de iris
B
In het hoornvlies
C
In het netvlies
D
in de pupil

Slide 21 - Quiz

Iemand wordt 's morgens vroeg wakker in zijn donkere slaapkamer. Hij doet het licht aan, terwijl hij nog slaperig voor zich uit staart. Over de veranderingen in de pupillen van zijn ogen in deze situatie worden vier beweringen gedaan.
1. De kringspieren in de irissen van zijn ogen trekken samen.
2. De kringspieren in de straalvormige lichamen van zijn ogen ontspannen.
3. De straalsgewijs verlopende spieren in de irissen van zijn ogen trekken samen.
4. De straalsgewijs verlopende spieren in de straalvormige lichamen van zijn ogen trekken samen.
Welke bewering is juist?
A
bewering 1
B
bewering 2
C
bewering 3
D
bewering 4

Slide 22 - Quiz

Je schrikt. Welk deel van je autonome zenuwstelsel is actief? En wat gebeurt er met je pupilgrootte?
A
orthosympatisch-groter
B
orthosympatisch-kleiner
C
parasympatisch-groter
D
parasympatisch-kleiner

Slide 23 - Quiz

Hiernaast zie je het oog van iemand die
A
bijziend is.
B
verziend is.
C
blind is.
D
oudziend is.

Slide 24 - Quiz

Hoe ontstaat een impuls in het oog?
A
Een lichtimpuls raakt het netvlies
B
Zintuigcellen in netvlies reageren op lichtprikkel
C
De iris en de lens zetten prikkels om

Slide 25 - Quiz

Mark ziet niet goed. Veraf is alles onscherp. Hij is bijziend. Bij hem.......
A
is de oogbol te lang, hij heeft een + bril nodig
B
is de oogbol te lang, hij heeft een - bril nodig
C
is de oogbol te kort, hij heeft een - bril nodig
D
is de oogbol te kort, hij heeft een + bril nodig

Slide 26 - Quiz

Soms ontstaat er een scheurtje in het netvlies. Bijvoorbeeld doordat er tijdens het sporten een bal op het oog terechtkomt. Via het scheurtje kan er vocht tussen het netvlies het vaatvlies komen. Als dat gebeurt, laat het netvlies op die plek los van de onderliggende lagen. Dat heet een netvliesloslating. De zintuigen in het beschadigde deel van het netvlies blijven impulsen naar de hersenen sturen. De patiënten zien hierdoor lichtflitsen, zelfs al houden ze hun ogen dicht. Een netvliesloslating moet met spoed in het ziekenhuis worden behandeld, want het wordt steeds erger. Het kan zo erg worden dat het leidt tot blindheid. Waardoor zien deze patiënten de lichtflitsen?
A
Doordat er geen adequate prikkels in het netvlies ontstaan
B
Doordat de prikkels in het netvlies onder de drempelwaarde liggen.
C
Doordat het netvlies wel wordt geprikkeld, maar geen impulsen meer kan maken.
D
Doordat de hersenen de impulsen uit het netvlies niet in beelden kunnen vertalen.

Slide 27 - Quiz

In het netvlies van het menselijk oog bevinden zich kegeltjes en staafjes. Elk kegeltje is apart verbonden met één gevoelszenuwcel, terwijl meerdere staafjes samen met één gevoelszenuwcel verbonden zijn. Over de gevolgen van dit verschil in schakeling worden de volgende beweringen gedaan.
1. Door dit verschil in schakeling is de scherpte van het beeld dat met de staafjes wordt waargenomen groter dan de scherpte van het beeld dat met de kegeltjes wordt waargenomen.
2. Door dit verschil in schakeling kan met de kegeltjes kleur worden waargenomen en met de staafjes niet. Welke van deze beweringen is of welke zijn juist?
A
1 is juist
B
2 is juist
C
1 en 2 zijn juist
D
1 en 2 zijn beiden onjuist

Slide 28 - Quiz

Waardoor kun je blind zijn aan één oog?
A
Beschadigd optisch chiasma
B
Beschadigde visuele schors
C
Beschadigde oogzenuw
D
Beschadigd netvlies

Slide 29 - Quiz

In het netvlies van een oog van een inktvis liggen de zintuigcellaag en de zenuwcellaag, vergeleken met de ligging in het netvlies van een menselijk oog, in omgekeerde volgorde. Wat zal als gevolg hiervan bij een inktvisoog ontbreken?
A
de blinde vlek
B
de gele vlek
C
het vaatvlies
D
de pigmentlaag

Slide 30 - Quiz

In welke laag liggen de zintuigcellen van een oog?
A
In het vaatvlies
B
In het netvlies
C
In het harde oogvlies

Slide 31 - Quiz

Bij veel mensen is één oog 'dominant' over het andere oog. Dat wil zeggen: bij het kijken met beide ogen wordt het beeld dat je ziet het meeste bepaald door het dominante oog. Jurriën kijkt met beide ogen naar een kerktoren in de verte. Hij steekt zijn duim op en houdt die op een denkbeeldige lijn tussen zijn ogen en de kerktoren. Vervolgens sluit hij zijn rechteroog. De duim lijkt als het ware naast de kerktoren te springen. Als hij zijn linkeroog sluit, verspringt de duim niet. Welk oog is dominant bij Jurriën?
A
linker oog
B
rechter oog
C
te weinig licht op de iris
D
te weinig licht op het netvlies

Slide 32 - Quiz

De adequate prikkel voor het oog is licht. Voor je oor is dit geluid.
Het oog heeft

A
een hoge prikkeldrempel voor licht en een lage prikkeldrempel voor geluid
B
een lage prikkeldrempel voor licht en een hoge prikkeldrempel voor geluid
C
een lage prikkeldrempel voor licht en geluid
D
een hoge prikkeldrempel voor licht en geluid

Slide 33 - Quiz

Iemand kijkt met een 1 oog naar het midden van een zwarte schijf met een diameter van 50 cm. Deze schijf staat tegen een lichte achtergrond.
De afstand van het oog tot de schijf bedraagt 20 cm. De schijf wordt nu langzaam van het oog verwijderd tot op een afstand van 10 meter.
1) Wordt het beeld van de schijf op het netvlies groter of kleiner?
2) Op welke wijze past de pupil zich aan bij de nieuwe situatie?
A
groter, groter
B
groter, kleiner
C
kleiner, groter
D
kleiner, kleiner

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Lien

Volgende 2 oefeningen maken
Screenshots van uitkomst inleveren op its

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Lien