Welke hormonen zetten andere organen aan tot hormoonproductie?
A
allemaal
B
TSH, GIH, CRH
C
TSH, HCG, CRH
D
TSH en CRH
Slide 11 - Quiz
Enkele hormonen zijn: TSH, GIH, HCG, CRH
Welke hormonen worden door de hypothalamus geproduceerd?
A
allemaal
B
TSH, GIH, CRH
C
GIH en CRH
D
CRH
Slide 12 - Quiz
Wat is het verschil tussen hypofyseachterkwab en hypofysevoorkwab?
A
achterkwab werkt via negatieve terugkoppeling, voorkwab via positieve terugkoppeling
B
achterkwab maakt hypofyse hormonen, voorkwab neurohormonen
C
achterkwab bevindt zich achter de hersenstam, voorkwab voor de hersenstam
D
achterkwab reageert op neurohormonen en voorkwab op releasing hormonen
Slide 13 - Quiz
12.2
Kijken hoe hormonen leiden tot reacties bij doelwitorganen
op celniveau.
Reactie kan zijn: DNA aflezen en eiwit maken (transcriptiefactor) of proces aanzetten/versnellen: testosteron of therosine.
Slide 14 - Diapositive
12.2
Je bekijkt het uitlegfilmpje (volgende dia)
Belangrijk is dat je begrijpt:
- 3 soorten hormonen die anders communiceren met cellen
- hoe reactie in de cel verloopt
Check en toepassen: opdr. 1 t/m 8 van 17.2
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Vidéo
Welke hormonen kunnen het celmembraan passeren?
A
steroïde hormoon
B
peptide hormoon
C
amino/tyrosine hormoon
Slide 17 - Quiz
Bij welke groep hormonen is er ook een second messenger nodig?
A
van steroïde hormoon
B
van peptide hormoon
Slide 18 - Quiz
Voor hetzelfde effect, waar moet ik meer hormoon van maken?
A
van steroïde hormoon
B
van peptide hormoon
C
van amino/tyrosine hormoon
Slide 19 - Quiz
12.4 Regeling glucoseconcentratie
Slide 20 - Diapositive
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Vidéo
1. Welke namen kun je bij hormoon 1 schrijven?
A
insuline
B
glucagon
C
glycogeen
D
adrenaline
Slide 23 - Quiz
2. Licht toe dat de veranderingen in de hormoonconcentraties van insuline n glucagon na een maaltijd samenhangen met het glucosegehalte in het bloed.
Slide 24 - Question ouverte
5. Wat gebeurt er met de osmotische waarde van cellen wanneer zij glucose zouden opslaan in plaats van glycogeen?
Slide 25 - Question ouverte
6. Een van de symptomen van suikerziekte kan zijn dat de patiënten veel plassen. Hoe komt dit? Gebruik in je antwoord de termen 'osmotische waarde van de urine' en 'osmotische waarde van het bloed'.
Slide 26 - Question ouverte
6. Een van de symptomen van suikerziekte kan zijn dat de patiënten veel plassen. Hoe komt dit? Gebruik in je antwoord de termen 'osmotische waarde van de urine' en 'osmotische waarde van het bloed'.
Slide 27 - Question ouverte
12.5 Reageren met behulp van hormonen
Slide 28 - Diapositive
Leerdoelen:
reactie op kou (bron 18)
reactie op watertekort (bron 19)
reactie op energietekort (bron 20)
reactie op zuurstoftekort (bron 21)
Slide 29 - Diapositive
Welke hormonen horen bij welke klier?
Groeihormoon
Schildklierhormoon
Adrenaline
Insuline
Glucagon
Testosteron
Oestrogeen
Slide 30 - Question de remorquage
De hypothalamus produceert... (blauwe pijl)
A
Releasing hormonen (RH)
B
Inhibiting hormonen (IH)
C
Zowel RH als IH
D
Geen van beide
Slide 31 - Quiz
Hoe noemen we het fenomeen dat een hormoon zijn eigen aanmaak remt?
timer
0:15
Slide 32 - Question ouverte
Waardoor reageren alleen doelwitcellen op hormonen, en niet alle andere cellen ook?
timer
0:30
Slide 33 - Question ouverte
de reactie op kou
zie je in de TSH-regelkring
(bron 18)
Slide 34 - Diapositive
Door kou/psychische belasting/fysieke belasting wordt hypothalamus gestimuleerd en TRH afgegeven.
Hypofyse geeft TSH af --> schildklier maakt T4 en T3 aan (T4 moet omgezet worden in T3 door lever)
T3 bindt aan receptor waardoor glucose- en vetverbranding gestimuleerd wordt.
Hierdoor stijgt de kerntemperatuur.
Reactie op kou
Slide 35 - Diapositive
Door een toename van de concentratie T3 geeft de hypothalamus minder TRH af.
Hierdoor wordt er minder TSH en dus minder T3 en T4 afgegeven.
T3 remt dus zijn eigen productie.
De hypothalamus geeft ook minder TRH af door de verhoging van de kerntemperatuur.
Negatieve terugkoppeling
Slide 36 - Diapositive
Bij een tekort aan jodium in je voedsel kun je niet voldoende thyroxine maken. Wat is dan het gevolg?
A
negatieve terugkoppeling valt weg
B
schildklier verschrompelt
C
positieve terugkoppeling ontstaat
D
schildklier zwelt op (struma)
Slide 37 - Quiz
Als je schildklier te hard werkt dan voel je je
A
koud
B
gejaagd
C
warm
D
B en C zijn goed
Slide 38 - Quiz
De volgende dia laat de reactie op watertekort en de regeling van de bloeddruk zien. Dit hoef je niet te leren voor de toets maar het is wel een goede oefening
Slide 39 - Diapositive
Dus als oefening: lees de tekst Reacties op een watertekort van 12.5 (blz. 146) en bestudeer bron 19
Slide 40 - Diapositive
Watertekort
Bron 19
Slide 41 - Diapositive
Opdracht 1
Teken een regelkring voor de regeling van dorst met ADH.
Teken een regelkring voor de regeling van de bloeddruk met renine.
Slide 42 - Diapositive
ADH regeling bij dorst
Renine regeling bij lage bloeddruk
Slide 43 - Diapositive
Reacties op zuurstoftekort
Slide 44 - Diapositive
Bij een langdurig lage pO2 in het bloed zal
A
het beenmerg meer EPO maken
B
de nierschors meer EPO maken
C
de lever meer rode bloedcellen afbreken
D
het bijniermerg minder EPO maken
Slide 45 - Quiz
Als je nog tijd over hebt ga dan de examentraining doen van H.12 (blz 154 t/m 156)