Les 12: Oefentoets Klas 2 Hoofdstuk 3

Mini test Hoofdstuk 3
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Mini test Hoofdstuk 3

Slide 1 - Diapositive

Nu volgen er vragen over klinkerwisseling

Slide 2 - Diapositive

Klinkerwisseling. Zet de werkwoorden in de juiste vorm. Bedenk goed om welke vorm het gaat!
contar / yo

Slide 3 - Question ouverte

Klinkerwisseling. Zet de werkwoorden in de juiste vorm. Bedenk goed om welke vorm het gaat!
poder / ella

Slide 4 - Question ouverte

Klinkerwisseling. Zet de werkwoorden in de juiste vorm. Bedenk goed om welke vorm het gaat!
contar / ellos

Slide 5 - Question ouverte

Klinkerwisseling. Welke vorm hoort in de zin?

Mi hermano no ______ (jugar) al fútbol.

Slide 6 - Question ouverte

Klinkerwisseling. Welke vorm hoort in de zin?

Chicos, ¿______ (poder) hacer los deberes, por favor?

Slide 7 - Question ouverte

Klinkerwisseling. Welke vorm hoort in de zin?
Mi hermano y yo ______ (volver) a casa juntos después de la fiesta.

Slide 8 - Question ouverte

Klinkerwisseling. Welke vorm hoort in de zin?

Mis padres _____ (dormir) en una tienda grande.

Slide 9 - Question ouverte

¿Cómo se dice...?
'ik voetbal'
A
hago fútbol
B
juego al fútbol
C
juego fútbol
D
practico fútbol

Slide 10 - Quiz

Klinkerwisseling. Welke vorm hoort in welke zin?
Mañana, Paul y yo _____ un partido
Mi amiga Ana siempre _____ al hockey
Rita y Lola, ¿_____ al vóleibol?
Mis hermanos ____ juntos
juega
jugamos
juegan
jugáis

Slide 11 - Question de remorquage

Bij welke werkwoorden vindt er klinkerwisseling plaats?
A
jugar, dormir, practicar, saltar
B
empezar, nadar, contar, vivir
C
mostrar, poder, jugar, dormir
D
poder, practicar, llevar, ser

Slide 12 - Quiz

Nu volgen er vragen over het bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Diapositive

Schrijf de zin over en zet het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plek + geef de juiste vorm.

1. Llevamos un uniforme con _____ colores _____ (weinig)

Slide 14 - Question ouverte

Schrijf de zin over en zet het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plek + geef de juiste vorm.

Mi instituto está en una ____ ciudad _____ (klein)

Slide 15 - Question ouverte

¿Cómo eres?
Beschrijf jezelf in 3 zinnen met daarin een werkwoord + een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 16 - Question ouverte

El adjetivo. Sleep de woorden met tegenovergestelde betekenis naar elkaar toe.
barato
nuevo
delgado
feo
gordo
caro
guapo
viejo

Slide 17 - Question de remorquage

Welke bijvoeglijke naamwoorden hebben een vergelijkbare betekenis?
A
amable - simpático
B
aburrido - rizado
C
caro - amable
D
pequeño - gordo

Slide 18 - Quiz

Schrijf een correcte Spaanse zin over Carlos. Gebruik steeds het juiste werkwoord en ook de volgende woorden: blond krullend haar – blauwe ogen – sportieve kleding

Slide 19 - Question ouverte

El adjetivo. Escribe la forma correcta:
El profesor lleva una barba ___ (kort)

Slide 20 - Question ouverte

El adjetivo. Escribe la forma correcta:
Mis amigas son muy ___ (grappig)

Slide 21 - Question ouverte

Nu volgen er vragen over de Frases Clave

Slide 22 - Diapositive

Welk antwoord past op deze vraag?

¿Qué estilo tiene tu amigo?
A
Supongo que sí.
B
Es muy amable.
C
Lleva mucha ropa deportiva.
D
Tiene muchas fotos en Instagram.

Slide 23 - Quiz

Welk antwoord past het best op deze vraag?

¿Practicas algún deporte?
A
Entreno una vez a la semana.
B
Este año he ganado muchos partidos.
C
Sí, juego al hockey.
D
Come sano y duerme mucho.

Slide 24 - Quiz

Welk antwoord past het best op deze vraag?

¿Juegas partidos también?
A
Sí, juego al hockey.
B
Sí, jugamos un partido cada semana.
C
Entreno una vez a la semana.
D
Entrena mucho, al menos seis horas.

Slide 25 - Quiz

Wat is je gevoel over de gemaakte toets?
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Sondage

Slide 27 - Diapositive